"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Van Constantijn tot Tonio

Woensdag, 20 juni, 2018

Geschreven door: Rick Honings
Artikel door: Karin de Leeuw

Het dode kind in de Nederlandse literatuur

[Recensie] Een kind verliezen is voor ouders en de naaste omgeving een onvoorstelbare situatie. Maar tegelijkertijd, omdat iedereen weet dat het gebeurt, is het helemaal niet onvoorstelbaar: het is iets dat iedereen vreest en zich liever niet voorstelt.

Dat laatste is wat Willem-Jan Korsten noemt de proto-traumatische ervaring: het is zo onvoorstelbaar dat het buiten de taal dreigt te vallen. Er zijn geen woorden voor.

“Hij heeft zijn worteltjes losgemaakt
als boompjes doen wanneer zij mogen
heeft hij de aarde losgeschud en naakt
is hij in lichtheid weggevlogen.”

Deze tot nu toe ongepubliceerde regels zijn van de dichteres Vasalis. Ze schreef ze kort na de dood van haar babyzoon Dicky. Vele decennia later werden zij en haar man in het graf bij het kind gelegd. Dicky was nooit uit hun leven verdwenen.

Boekenkrant

Dit geldt voor veel ouders die aan het woord komen in deze bundel, Van Constantijn tot Tonio. Door de tijd verandert dat niet. Wat wel verandert, is de uitingsvorm. In de middeleeuwen en vroeg moderne tijd zien we dat zelfs publieke figuren als Vondel, hun verdriet niet tentoonstelden. Ten onrechte wordt gezegd dat het om een meer stoïcijnse houding gaat of dat mensen toen minder verdriet zouden hebben om gestorven kinderen. Een dergelijke uitspraak houdt ook een vergelijking in, die men niet moet willen maken. In die tijd was verdriet particulier en was publiek rouwvertoon gevat in strakke vormen. In veel gedichten wordt een strikte opbouw van laus (lofprijzing van de overledene), luctus (weeklacht) en consolatio (troost).

De poëzie leent zich als geen andere literaire vorm hiervoor. In een aantal gevallen wordt de dichtvorm nog verder versterkt door herhaling, die soms zelfs overgaat in gestamel of gestotter.

De strakke vorm, nodig om het onvoorstelbare toch een stem te geven, wordt ook in de moderne tijd gebruikt. Het boek Contrapunt van Anna Enquist is er een voorbeeld van. De schrijfster en pianiste bezingt daar het leven van haar overleden dochter aan de hand van de Goldbergvariaties van Bach.

Een verandering in de cultuur is zichtbaar gedurende de achttiende eeuw. Dan wordt het rouw meer publiek. Ouders laten hun emoties aan de buitenwereld zien en de buitenwereld gaat daar in mee. Toch zal het nog tot de jaren zestig duren voor er oog komt voor het therapeutisch karakter van openbare uiting aan rouw. Daar vóór was het na een korte periode net na het overlijden, een teken van goede smaak om niet meer over de overledene te spreken.

Dit staat in schril contrast met een roman als Tonio van A.F. Th. Van der Heijden. Sander Bax toont in een mooie bijdrage aan deze bundel hoe de schrijver moet manoeuvreren tussen openbaarheid en terughoudendheid. Een vreemde eis in deze media-gedreven samenleving.

Tonio is een boek met een sterk autobiografische aanzet, maar nadrukkelijk wordt op de kaft het woord ‘roman’ vermeldt. Ook fictie speelt een rol in de beschrijving en waar de grens is blijft voor de lezer vaak onzichtbaar. Naast dit soort autofictie wordt in de bundel ook aandacht besteed aan gevallen waarin wel de dood van een kind wordt besproken, maar dan in meer zinnebeeldige vorm en zonder dat er een verband is met de biografie van de auteur. Psyche van Couperus en Mei van Herman Gorter zijn er voorbeelden van.

Een bijzonder hoofdstuk gaat over de dood van kinderen in de jeugdliteratuur. Helma van Lierop, hoogleraar op dit gebied in Tilburg snijdt hier voor het grote publiek een nieuw terrein aan.

Een geval apart in de Nederlandse literatuurgeschiedenis blijft Boudewijn Büch, die jarenlang volhield de vader van het kind van kennissen te zijn en die een boek schreef over het overlijden van het kind, terwijl het in werkelijkheid tot op de dag van vandaag springlevend rondloopt, al is het dan inmiddels niet meer als kind.

Mooi is dat over Büch nu eens niet vanuit een moralistisch standpunt wordt geschreven. Niet een leugen, maar fabuleren dat een pathologische kant, noemt Eva Rovers de beschrijving van Micky’s dood in De kleine blonde dood. Dat maakt Büchs gedrag een stuk voorstelbaarder. Want de dood van een kind is naast het enorme verdriet van naasten ook een publieke zaak, zelfs iets dat mensen die zelf geen kinderen hebben aangaat en angst in boezemt.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles