"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Van Elburg tot Deshima

Donderdag, 22 april, 2021

Geschreven door: Arlette Kouwenhoven
Artikel door: Marijke Laurense

Zes eeuwen familie Feith

[Recensie] In 1819 werd hij uitgeroepen tot de beste dichter van het land, beter nog dan Bilderdijk en Tollens: Rhijnvis Feith (1753-1824). Ook toen hij al een eeuw in zijn graf lag, trok de theekoepel waar hij indertijd zou hebben zitten schrijven, nog heel wat bewonderaars. De canon van de Nederlandse letterkunde heeft hij uiteindelijk niet gehaald, hoewel zijn tranenrijke Julia vaak genoeg is vergeleken met Goethes Werther. Maar waar Goethe onsterfelijk klassiek zou worden, werd Feith steeds verder weggehoond als ‘sentimentalist’ – vier generaties later voelde nazaat Jan zich zelfs genoodzaakt om op het schoolplein voor hem op de vuist te gaan, toen een leraar zijn betovergrootvader belachelijk had gemaakt. Vandaag de dag zal de dichter van “Uren, dagen, maanden, jaren vliegen als een schaduw heen” voor de meesten van ons alleen nog maar een wat wonderlijke naam op een straatbordje in de schrijversbuurt zijn.

Rhijnvis is niet de enige van de familie die met een straatnaam is vereerd. Zo heb ik in Groningen jarenlang vlakbij de J.A. Feithstraat gewoond en weleens heel chique koffie gedronken in het Feithhuis, zonder te vermoeden dat die genoemd zijn naar Rhijnvis’ kleinzoon Johan Adriaan, die eind negentiende eeuw het Groninger Museum van de grond had getild. En in Elburg, waar het geslacht in de veertiende eeuw voor het eerst opdook, kunnen senioren zich nog altijd aanmelden voor een appartement in het statige Feithenhof, dat in 1740 gesticht werd vanuit de nalatenschap van de vermogende Maria Catharina Feith en dat onderdak bood aan arme, maar deugdzaam gereformeerde zestigplussers.

Antropologe Arlette Kouwenhoven heeft in Van Elburg tot Deshima een pak smeuïge anekdotes verzameld over de inmiddels negentien generaties tellende familie Feith, die als vrachtvaarders in het Hanzestadje Elburg rijk was geworden en zich al ras had opgewerkt tot een zeer welvarend protestants regentengeslacht van rechters en bestuurders. Zo voorzag de familie tussen 1553 en 1940 alleen Elburg al van twaalf burgemeesters en was het een Feith die in 1945 in Groningen de berechting van oorlogsmisdadigers moest leiden. Ook overzee, in de top van de VOC, maakte menig Feith carrière en fortuin; Arend Willem Feith (1745-1782) bijvoorbeeld bracht het van matroos zelfs zes keer tot ‘opperhoofd’ van de exclusief Nederlandse handelspost in het Japanse Deshima. Waarbij hij het vooral druk had met exquise, schier onmogelijk te regelen cadeaus voor de shogun, die drie blesloze Perzische hengsten op zijn verlanglijstje had staan.

Spotprenten

Boekenkrant

Zeker zo kleurrijk is het levensverhaal van de Jan (1874-1944) van het schoolplein hierboven, een van de weinige Feithjongens die niet in Leiden zou gaan studeren. Leren kon hij niet en stilzitten evenmin. Maar fietsen des te beter: hij won in 1892 goud voor Nederland bij een wielerrace in Londen. Schrijven en op avontuur gaan kon hij ook, bleek toen hij als journalist reizen en rapportages maakte waar Kuifje nog jaloers op zou kunnen worden. Zijn straatnaam in de stripheldenbuurt in Almere heeft hij echter te danken aan de silhouetten en spotprenten die hij ook nog bleek te kunnen tekenen.

En hoe zit het met de vrouwen in zes eeuwen Feith? Valt daar meer over te vertellen dan dat ze deugdzame, liefst adellijke partijen waren, vaak een stuk jonger dan hun meestal liefhebbende echtgenoot waren, hem minimaal een zoon dienden te ‘schenken’ en als ze hem overleefden er als weduwe bijzonder warm bijzaten? Toch wel. Kouwenhoven besluit haar relaas zelfs met twee vrouwen die ‘typisch Feith’ zijn. Zo vertegenwoordigt jonkvrouw Sophia Christina Röell-Feith (1912-1991) het maatschappelijke succes van de familie, met haar benoeming in 1938 tot gouvernante van prinses Beatrix. Met als tegenpool haar tante, de bohemienne Anna Gustava (1900-1944), die model staat voor de creatieve, ondeugende en tragische kanten van de familie.

Tien jaar geleden heeft Kouwenhoven met De Fehrs laten zien hoe je uit de verhalen (of snippers daarvan) uit een groot aantal generaties een samenhangende en leesbare familiegeschiedenis kunt maken en ik snap heel goed waarom de Familievereniging Feith haar gevraagd heeft dit boek te schrijven. Toch vroeg ik me van tevoren af hoe eerlijk en onopgesmukt zo’n boek-in-opdracht kan zijn, zeker als er vanuit de familie ook nog eens een zeskoppige redactiecommissie meedenkt. Maar gelukkig: het is niet een en al verdienstelijkheid dat hier wordt uitgehangen, ook de minder glorieuze kanten van de geschiedenis blijven boven het tapijt.

Bijvoorbeeld in het verhaal over hoe een Feith in 1713 straffeloos een medestudent doodsloeg en dat een ander rond 1770 in Batavia een huishouden met ‘maar’ dertig slaven had. Of dat het goede leven begin negentiende eeuw op een mooi landgoed bij Dalfsen mede te danken was aan aandelen in een Surinaamse suikerplantage, waar slaven het werk deden. En ja, er zaten Feithen in het verzet, maar er was er ook eentje lid van de NSB. Ook schemert er bij de huidige generatie een zekere gêne door voor de koppige ijver waarmee Pieter Rutger Feith drie generaties terug vanwege van de ‘familie-eer’ tot in de adelstand verheven wilde worden (dat lukte pas in 1901): in onze nu egalitaire samenleving blijkt zo’n titel ook een lastig stigma te kunnen zijn.

Rood sterretje

Rest de vraag: is Van Elburg tot Deshima ook interessant als je zelf geen Feith heet of patriciër bent? Jazeker. Want zoals Kouwenhoven stelt: het verhaal is niet alleen de geschiedenis van een succesvolle elitefamilie, het geeft ook inzicht in zes eeuwen Nederlandse geschiedenis. Juist omdat ze zo veel publieke functies hebben vervuld en het nut van archiveren inzagen, de J.A. Feith van het Groninger Museum schreef er in 1898 zelfs een handleiding voor die tot in het Chinees vertaald zou worden. Ach, en dat alle bedrijfshistorische details rond ‘Bier-Piet’ Feith (1900-1991), hij maakte Heineken groot in Amerika, aan mij niet besteed zijn: het zij zo. Al zal het moeilijk worden om ooit te vergeten dat hij op Java op het idee schijnt te zijn gekomen om een rood sterretje (de bintang) op het Heinekenetiket te zetten. Nutteloze kennis. Maar enorm leuk om te weten.

Eerder verschenen in Trouw en op Marijke Laurense