"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Vissen hebben geen voeten

Vrijdag, 16 september, 2022

Geschreven door: Jón Kalman Stefánsson
Artikel door: Nico van der Sijde

Zwaarmoedige en meanderende overpeinzingen, maar zeer poëtisch en enorm intens

[Recensie] Vissen hebben geen voeten van Jón Kalman Stefánsson is het meanderende en zwaarmoedige verhaal van Ari, gemankeerd dichter en ongeneeslijk romanticus in dromen, die op middelbare leeftijd vol treurnis terugkijkt op zijn jeugd in het deprimerende Keflavik, op zijn mislukte huwelijk, zijn niet uitgekomen dromen, en zo meer. De eerste zin van dit boek zet meteen al de toon: “Zelfs de zon kan het niet stoppen en fraaie woorden als regenboog en liefde al helemaal niet, ze zijn absoluut zinloos, je kunt ze gerust weggooien – dit begon allemaal met de dood”. In soortgelijke melodieuze, golvende en zwaarmoedige zinnen meandert en golft het verhaal dan op niet-chronologische wijze door de hele twintigste eeuw: door heden en verleden van Ari, door het verre verleden van Ari’s voorzaten in de ruige Noordfjorden, langs de liefdesgeschiedenis van Ari’s grootouders en langs de teloorgang ervan, langs Ari als jongeling en Ari als teleurgestelde volwassene die de krant leest, en dat alles op zeer poëtische en beschouwelijke wijze. Eigenlijk is het hele verhaal een langgerekte zwaarmoedige overpeinzing van een naamloze ik-figuur, die met een vertwijfelde weemoed allerlei filosofische vragen oproept over Ari’s leven, over het leven van Ari’s voorzaten, en over hoe het lot van Ari’s voorzaten doorgewerkt heeft in Ari’s leven. Wat was de betekeniskern van al deze levens, wat was het hogere waarom? De ik-figuur weet dit niet. En dat niet-weten bezingt hij ruim 340 bladzijden in meanderende, melodieuze en zeer poëtische zinnen. Want de wereld is een afgrondelijk raadsel, volgens de ik-figuur, en wij zoeken allen vergeefs naar een allesverklarend waarom, want er IS geen waarom.

Zwaarmoedigheid
Ik moet bekennen dat die continue zwaarmoedigheid soms wel wat al te zwaar en pompeus vond, en in sommige passages bekroop mij het gevoel dat er hoogst diepzinnig werd gefilosofeerd over bijna niets. Maar de vorm van deze roman is wel prachtig: geen breukloos en chronologisch verhaal met kop en staart, maar tastende associaties die zich kris-kras door de tijd bewegen en die juist geen sluitend verhaal vormen. Een vorm die naadloos aansluit bij de inzet van de verteller, want die wil ons duidelijk maken dat de hele wereld een peilloos raadsel is, een stuwmeer van vragen zonder antwoord, een doolhof waarin wij ons op de tast bewegen. En dit tastende karakter komt heel mooi naar voren in de meanderende vorm van dit boek.

Poëtische kracht
Maar nog mooier dan de vorm vond ik Stefanssons stijl. Oké, de continue poëtische zwaarmoedigheid en diepzinnigheid ervan werd mij soms wat veel, maar Stefansson produceert toch wel heel veel zinnen die bol staan van een imponerende poëtische kracht en een meeslepend ritme. Zinnen bovendien die prachtig voelbaar maken dat de verteller vol verbijstering en fascinatie staart naar een volgens hem volkomen ondoorgrondelijke wereld. Zie bijvoorbeeld de volgende passage, over een foto van Amerikaanse astronauten die naar IJsland kwamen om alvast aan het maanlandschap te wennen: “ze leken doelloos heen en weer over de Midnesheide te banjeren alsof ze naar iets op zoek waren, echter niet bijster optimistisch, naar iets ontzettend kostbaars, iets wat op de wereld niet te vinden was. De verlaten heide, haar eenzaamheid, was om de astronauten op het landschap van de maan voor te bereiden en op het ongemakkelijke en troosteloze gevoel dat een mens moet ondervinden als hij op het maanoppervlak staat, alleen in de vreselijke stilte van het heelal, kijkend naar de aarde, die blauwe oude bekende van ons, terwijl de kille eenzaamheid door het perfecte ruimtepak sijpelt”. Geweldige zinnen, vind ik, met een ijzersterk en bijna bezwerend ritme, en op een prachtige manier tastend en meanderend. Typisch de taal van iemand die dwaalt rondom een kern die hij niet beet kan pakken, en die dat dwalen zo ongeveer tot het hoofdkenmerk van zijn taal maakt. Wat nog versterkt wordt doordat de verteller, ruim honderd bladzijden later, in even dwalende zinnen weer terugkomt bij die astronauten: “de foto van de astronauten, waar zou die gebleven zijn en hoever zouden ze in het heelal zijn gekomen, zouden ze dichter bij de sterren zijn gekomen dan wij in onze dromen, zouden ze iets gezien hebben dat aan God deed denken, iets wat ons mogelijk zou kunnen troosten, zouden ze ontdekt hebben dat het noorderlicht muziek is, een kerkorgel van de hemel?” Weer die foto van de astronauten. En weer weet de ik-figuur die foto niet te duiden, want hij barst zoals vaker los in vragen zonder antwoord.

Verlangen
Tegelijk echter klinkt er in die vragen ook een wanhopige, maar erg intense hoop door, die ik heel ontroerend en meeslepend vind. Een soort oningelost verlangen naar verlossing en troost, dat ondanks de ontbrekende inlossing blijft branden. De ik-figuur BLIJFT bovendien vol passie te proberen om met zijn poëtische blik TOCH door te dringen tot de kern van het wereldraadsel, hoe onmogelijk dat ook zijn moge. In veel zinnen poogt de ik-figuur met zijn taal te tasten naar regionen waar taal geen vat op heeft, dus te grijpen naar het ongrijpbare, zoals astronauten die naar sterren zouden grijpen. En dat geeft aan zijn taal soms een werkelijk enorme intensiteit. Kijk maar naar de volgende passage, waarin Ari en de ik-figuur “Wish you were here” van Pink Floyd op maximale geluidssterkte afspelen om de dood te overschreeuwen en de doden te bereiken: “we willen dat de bewoners van de hemel het ook horen en dan vooral zij die veel te vroeg stierf […]. Iedereen sterft alleen en het is heel pijnlijk te weten dat onze troost en aanwezigheid waarschijnlijk niet de hele weg tot in de duisternis reiken. Maar in plaats daarvan proberen we de muziek hard genoeg te draaien zodat die in de duisternis wordt gehoord, dat hij de hele weg naar de hemel toe draagt of waar we ook heengaan als alles afloopt, als de bomen ophouden met groeien, de woorden niet meer gehoord worden, de regen ophoudt te vallen, de zon te schijnen, de aarde te geuren. Wanneer alles zo afloopt dat we het niet kunnen begrijpen, niet willen begrijpen, het niet durven begrijpen, maar het waarschijnlijk toch altijd moeten proberen, de hele tijd, zonder te aarzelen, omdat als we het onmogelijke opgeven, namelijk te grijpen wat buiten de reikwijdte van het leven is, dan knappen wij af, dan knappen we zo totaal af dat geen enkele kracht het goed kan maken”. Zinnen die gaan over het grijpen naar het ongrijpbare, en die de intensiteit van die onmogelijke poging naar mijn smaak prachtig voelbaar maken. Zinnen dus die even intens zijn als “Wish you were here” op maximale geluidssterkte, luid genoeg om de hemel te bereiken. Wat onmogelijk is, zoals ook het grijpen naar het ongrijpbare onmogelijk is. Maar als we dat niet langer meer proberen, dan zijn we overgeleverd aan de stilte van de wereld en de zinloosheid van de dood. Aldus de ik-figuur. En aldus, volgens mij, Stefansson.

Compromisloze intensiteit
Ik hou van Stefanssons poëtische, meanderende stijl, en ik bewonder de compromisloze intensiteit ervan. Ik vind het mooi hoe hij 340 bladzijden lang vol passie de peilloze raadsels van ons bestaan peilt en verwoordt. Dus ik ga nu meteen verder met het tweede deel van dit tweeluik, en ik hoop stiekem dat dit tweeluik over een jaar een trilogie blijkt te zijn.

Eerder verschenen op Hebban

Pf