"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Vissen voor de keizer

Vrijdag, 31 augustus, 2018

Geschreven door: Didier Decoin
Artikel door: Marjon Nooij

Een Japanse queeste

“Once there was a man burning incense.
He noticed that the fragrance was neither coming
nor going;
It neither appeared nor disappeared.
This trifling incident led him to gain Enlightment.”
Sakyamuni Boeddha

[Recensie] Dit verhaal speelt zich af in Japan rond het jaar 1000 ten tijde van het Hōgen-tijdperk van de toen vijftienjarige Keizer Nijō-Tennō. De tijd dat er veel, heel veel tradities, rituelen en omgangsregels zijn.

Shimae

De zeventwintigjarige Amakusa Miyuki – verder wordt ze Miyuki genoemd, want naar Japans gebruik wordt eerst de achternaam en dan de voornaam geschreven – heeft het lichaam van haar verdronken man Katsuro gezuiverd volgens de geldende rituelen. Als karpervisser kreeg hij drie à vier keer per jaar het verzoek om twintig van de mooiste karpers te leveren voor de tempelvijvers van het keizerlijke hof in Heijō-kyō, waarvoor hij ruim werd betaald met cadeaus en er belastingvrijstelling gold voor het armzalige gehucht Shimae.

De directeur van de Dienst Tuinen en Vijvers is zeer ontstemd te vernemen dat hun leverancier “deze wereld heeft verlaten voor het Zuivere Land van boeddha Amitabha”, maar ziet wel degelijk de mooie kwaliteit van de laatste karpers die Katsuro nog had gevangen. Miyuki besluit ze zelf te leveren, maar dat ze niet meer dan acht stuks verdeeld over vier korven zal kunnen dragen.

“Nadat Miyuki de manden gereed had gemaakt, selecteerde ze de karpers die ze erin zou vervoeren. Ze koos eerst de vissen waarvan de schubben gelijkmatig en harmonieus over het lijf waren verdeeld, waarvan de neus, zonder lang te zijn, niet te kort en niet te stomp was, waarvan de vinnen symmetrisch waren en de kleur van kop tot staart volmaakt homogeen was. Op grond van de eerste schifting koos ze twee zwarte karpers (de ene glanzend als metaal, de andere mat als velours) en twee vissen die vrij flets waren maar vaak een opmerkelijke groei en levensduur hadden. Vervolgens twee diepbronzen exemplaren waarvan de glans aan een stroom bruine honing deed denken, en ze maakte haar selectie af met twee karpers die bijna geen schubben hadden en omhuld leken te zijn met koper.”

Haar liefde voor de laatste karpers van haar man mag duidelijk zijn in bovenstaand citaat. Ze laat de karpers wennen aan hun korven en drie dagen later gaat ze op pad. De korven aan een bamboe stok die ze draagt als juk.

Keizerlijke paleis

Zoals haar tocht meandert door het landschap en de bergen, nemen de meanderende – soms lange, – poëtische zinnen de lezer mee op haar lange, zware voettocht naar de keizerlijke stad. Onderweg moet het water regelmatig ververst worden, dus volgt ze de rivier. Ze overnacht in de Hut van de Eerlijke Beloning – en passant vist ze twee afgehakte hoofden uit een poel, omdat die het water en het leven in de plas zouden ontheiligen – en vervolgt haar pad door cederbossen en bamboeplantages. Ze zoekt de veiligheid van de stroom pelgrims op en onderweg heeft ze alle tijd om over Katsuro en hun gelukkige, maar helaas korte huwelijk te mijmeren.

Tijdens een overnachting in een klooster wordt ze bestolen van zes van haar karpers. Ze vindt bij toeval een nogal controversiële manier om geld te verdienen, zodat ze nieuwe karpers kan kopen. Ze wordt rijkelijk beloond en kan weer verder.

Onderweg doet de winter zijn intrede, met veel sneeuw, en eindelijk in Heijō-kyō aangekomen kost het haar veel moeite om, tijdens de ceremoniële ’tewaterlating’, afscheid van haar vissen te nemen.

Voorbeeld van de jūnihitoe – Takimono awase (geurwedstrijd)

Dan wordt  haar lichaamsgeur opgemerkt en de directeur vraagt haar zich te kleden met de jūnihitoe, “het pronkkostuum […] van twaalf zijden tunieken over elkaar heen, waarvan de  keuze van de kleuren en de kunst waarmee ze op elkaar worden afgestemd de sociale rang en de goede smaak van de adellijke Dames weerspiegelen.” Haar gezicht wordt witgepoederd, haar tanden zwartgelakt en met de wapperende jūnihitoe flaneert ze langs de keizer tijdens de Takimono awase met al zijn verleidelijke wierookgeuren.

Het lezen van de verder ontwikkeling van deze wedstrijd laat ik aan de lezer over, want spoilers weggeven is natuurlijk niet wenselijk. Met een extra beloning in de vorm van rollen prachtige zijde, keert ze huiswaarts.

Zwartgelakte tanden

Het verhaal kent vele gedetailleerde beschrijvingen, waardoor het beeldend is en alles op het netvlies wordt geprojecteerd. Het is ook zintuiglijk te noemen, met name geuren zijn een belangrijk thema en de rijke kleurbeschrijvingen niet te vergeten. Temperatuur, zoals van de zon en de sneeuw maken ook deel uit van de beleving van de lezer. En dan moeten we het motief ‘karper’ natuurlijk ook niet vergeten. Deze vis – de koi-karper, waarbij koi het Japanse woord is voor karper – staat symbool voor vastberadenheid, onafhankelijkheid en doorzettingsvermogen

Deze queeste van de hoofdpersonage is melancholiek en volgt langzaam haar weg, misschien zou ’traag’ een beter woord zijn, ware het niet dat het zéker niet als minpunt mag worden gezien. Miyuki gaat immers te voet en niet met de trein.

De gedachten en emoties, maar ook de onderkoeldheid van Miyuki is mooi uitgewerkt. Ze handelt volgens de heersende regels en tradities, maar voelt niet de behoefte om zich voetstoots aan alle regels te conformeren.

Termen als meeslepend, opwindend, zinnelijk en zelfs filosofisch horen bij dit boek. Getuige de bibliografie heeft de auteur zich heel uitvoerig geïnformeerd over de tradities en het leven in het oude Japan. Een lange lijst van 74! noten, die de gebruikte Japanse termen verduidelijken, staat achterin het boek vermeld.

Dit is een boek dat me in zijn greep hield, van de eerste tot de allerlaatste bladzijde. Dan heb ik het nog niet gehad over de prachtige cover. Een plaatje om te zien. Feedback op een boek dient eerlijk te zijn en mag óók de minpunten belichten. Excuus, maar die heb ik met dit boek niet! Chapeau ook voor Martine Woudt die voor een fantastische vertaling heeft gezorgd.

Over de auteur

Didier Decoin (Boulogne-Billancourt, 13 maart 1945) is een Franse scenarist en schrijver. Hij begon zijn carrière als journalist bij France-Soir, maar schreef ook voor Le Figaro en het magazine VSD. Hij leverde ook materiaal voor de Franse radiozender Europe 1. Als schrijver debuteerde hij in 1965 met Le Procès à l’amour. Een twintigtal romans staan intussen op zijn naam. In 1977 ontving hij de Prix Goncourt voor zijn boek John l’Enfer.

Hij is eveneens actief als scenarist voor langspeelfilms en televisiewerk. Zijn scenario voor Hors-la-vie uit 1991 van Maroun Bagdadi leverde hem een speciale vermelding op van het filmfestival van Cannes. Meerdere televisieseries werden door hem geschreven. Voor zijn Le Comte de Monte Cristo kreeg hij in 1999 de “Sept d’Or” voor het beste scenario.

(Bron: Wikipedia)

Eerder verschenen op Met de neus in de boeken