"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Vluchthaven

Dinsdag, 30 maart, 2021

Geschreven door: Anne van den Dool
Artikel door: Anne van den Dool

Zelfinterview met/door Anne van den Dool

“Schrijven voelt als een oprechte bezigheid”

Over de auteur

Anne van den Dool (1993) is tekstschrijver, auteur en cultureel journalist. Ze studeerde film- en literatuurwetenschap en neerlandistiek aan de Universiteit Leiden en de Université de Lille. Ze schrijft voor onder meer NRC Handelsblad, de Koninklijke Bibliotheek en Het Nationale Theater. Ook is ze curator bij het Literatuurmuseum. In 2014 debuteerde ze met de roman Achterland. In 2020 verscheen haar tweede roman, Vluchthaven. Ze publiceerde poëzie in TiradePoëziekrant en DW B.

Samenvatting

Boekenkrant

Wanneer de Indonesische echtgenoot van haar grootmoeder overlijdt, reist Hannah af naar zijn geboorteland. Niet alleen om zijn as uit te strooien, maar ook om beter te begrijpen wie deze getraumatiseerde man was. Was hij echt liever daar dan hier, liever dood dan in leven? Zo onderneemt Hannah een eenzame zoektocht naar geluk, die vele vormen aanneemt, en die duidelijk maakt hoe we elkaar soms pas na de dood beter begrijpen.
Vluchthaven toont de fragiele kunst van het achterblijven, en laat zien hoe ver de schaduw van de geschiedenis kan reiken.

Zelfinterview
We vroegen Anne een zelf interview te maken. Ze stelde zichzelf deze vragen:

Dat voelt vast gek: jezelf aan de tand voelen over zaken waarover je zelf alles al weet.
“Het is inderdaad wat vreemd, zoals in zekere zin elk interview een apart gesprek is. De interviewer stelt de geïnterviewde niet enkel vragen waarop het antwoord hem of haar interesseert, maar vooral kwesties waarvan hij of zij hoopt dat de lezer geïnteresseerd is in het antwoord. Die vragen kan de interviewer stellen omdat hij aan de kant van de lezer staat: hij weet hoogstens iets meer over de geïnterviewde dan het publiek – in tegenstelling tot de persoon die in de spotlights wordt gezet, en die uit alles wat hij of zij over zichzelf weet een coherent verhaal moet weten te scheppen.
Normaal gesproken helpt de interviewer daarbij, maar nu zit ik enkel met mezelf aan tafel. Jezelf interviewen is in die zin extra vreemd: je vraagt jezelf continu naar de bekende weg. Daardoor kun je jezelf maar beperkt op nieuwe ideeën brengen – terwijl dat ook voor de geïnterviewde juist het mooie is van deze vorm. Bovendien roept niemand mij nu tot de orde: is het niet een beetje vreemd wat je daar zegt? In die zin is dit, hoe vreemd dat ook klinkt, een van de kwetsbaarste dingen die ik tot nu toe heb gedaan. Ik kan tenslotte zowel worden beticht van het stellen van slechte vragen als van het geven van slechte antwoorden.
Zo, met mezelf aan tafel, merk ik ook dat ik de neiging heb nogal openhartig te zijn over mijn overpeinzingen. Aan mezelf durf ik die zaken wel toe te geven, maar aan de rest van de wereld is dat toch een ander verhaal. Die spanning zit overigens in ieder interview: het vindt in een besloten setting plaats, maar zal daarna voor iedereen te lezen zijn. Zowel voor de interviewer als voor de geïnterviewde blijft het denk ik lastig je in die toekomstige situatie te verplaatsen.”

Je zegt bang te zijn dat je soms te openhartig bent. Bekruipt die angst je soms ook tijdens het schrijven?
“Schrijvers maken heel verschillende keuzes in hun mate van openhartigheid in fictie. Sommigen zien dat genre als een vrijbrief om alles over zichzelf en anderen te mogen schrijven wat ze maar willen. In zekere zin begrijpelijk: als dat in een roman of poëziebundel niet kan, waar dan wel? Is dat niet de kracht van kunst? Iedereen die ooit een schrijver heeft aangeklaagd voor negatieve beeldvorming in een roman, heeft bij mijn weten die rechtszaak verloren.
Tegelijkertijd voel ik wel degelijk verantwoordelijkheid voor het welzijn van de mensen die ik in mijn verhalen opvoer. Wanneer een naaste een plek krijgt in een roman, voelt het toch – hoe positief ik ook over diegene schrijf – alsof ik hem of haar iets aandoe. Lezers zullen fictie en werkelijkheid als een zoekplaatje naast elkaar leggen: wat is waargebeurd en wat is verzonnen? Een vriend of familielid vraagt daar niet om. Gelukkig heeft me dat nog nooit grote ruzies opgeleverd – hoogstens mooie gesprekken over hoe het personage in kwestie en ik een bepaalde gebeurtenis hebben ervaren, of het verhaal misschien iets blootlegt wat we in de werkelijkheid nog niet konden benoemen.
En: vreemd genoeg vervaagt die grens tussen feit en fictie voor mij wanneer ik aan het schrijven ben. Het autobiografische schuilt vaak meer in gevoelens dan in gebeurtenissen. Schrijven voelt als een oprechte bezigheid, waarbij ik een verhaal schep dat echt is en dat zich loszingt van de vraag wat werkelijkheid is en wat niet.”

Met name je laatste roman, Vluchthaven, is behoorlijk autobiografisch.
“Het voelt heel bevrijdend om over dit boek praten als een verhaal dat heel duidelijkheid in de werkelijkheid geworteld is. Net als het hoofdpersonage, Hannah, verloor ik twee jaar geleden mijn stiefgrootvader, die zijn leven lang worstelde met het oorlogstrauma dat hij aan het jappenkamp in toenmalig Nederlands-Indië had overgehouden. En net als Hannah ben ik op reis gegaan naar Indonesië om een gevoel te krijgen bij zijn geboorteland. Maar anders dan het hoofdpersonage was ik daar niet om zijn as uit te strooien: ik maakte die reis nog voor zijn overlijden.
Toch kan ik tijdens interviews en lezingen over dit verhaal praten als het mijne, ervaringen delen met mensen die iets soortgelijks hebben meegemaakt. Vaak zijn dat niet zozeer de kleinkinderen van mensen met een Nederlands-Indisch verleden, maar de kinderen of echtgenoten. Zij geven mij een nieuwe kijk op dit verhaal en voorzien me van nieuwe inzichten. Daardoor voelt het alsof het boek blijft groeien.”

Heeft het je geholpen je stiefopa beter te begrijpen?
“Ik kan me niet herinneren dat ik na mijn terugkomst uitgebreide gesprekken met hem over mijn reis heb gevoerd. Dat durfde ik ook niet goed: ik was bang om herinneringen bij hem naar boven te halen waaraan hij liever niet wilde denken. En ik vond het lastig om een gesprek met hem te voeren over een land dat hij zo anders had ervaren dan ik: ik liep daar rond als toerist, als buitenstaander, terwijl ik van hem verhalen kende over hoe enthousiast hij werd onthaald, bij mensen mocht binnenkomen, mocht plaatsnemen aan de eettafel. Daarvoor oogde ik veel te veel als het gemiddelde westerse backpackersmeisje, wist ik te weinig, sprak ik de taal niet goed genoeg.”

Was het bevrijdend dit boek te schrijven, of haalde je vooral verdrietige herinneringen op?
“De grootste winst is voor mij dat ik tijdens het schrijven het gevoel had dat mijn stiefopa nog bij me was, zo druk was ik bezig met het ophalen van herinneringen, het ontrafelen van het verleden. En nu, nu het er is, heeft hij de vorm van een boek gekregen – iets tastbaars waarin hij als mens ligt opgeslagen. Dat blijkt niet alleen voor mij, maar ook voor anderen die hem hebben gekend – mijn oma, zijn zoons – waardevol. En het geeft de mogelijkheid met bekenden en onbekenden over hem te blijven praten, en het verhaal te verspreiden over de ongekende liefde die mijn oma en hij voor elkaar hebben gevoeld.”

Eerder verschenen in Bazarow Magazine