"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Vos

Dinsdag, 21 februari, 2023

Geschreven door: Cees Nooteboom
Artikel door: Rob Schouten

Vluchtige monumenten

[Recensie] Ooit schreef K.L. Poll, in de jaren tachtig chef van het Cultureel Supplement van NRC, een stuk waarin hij de poëzie van Cees Nooteboom (samen met die van Bernlef) gebakken lucht vond – ik zeg het maar in mijn woorden. Dat stuk is me altijd bijgebleven omdat het zo uit de lucht kwam vallen. Ik was het er niet mee eens maar snapte het wel: Poll zag verfijning aan voor nietszeggendheid. Nooteboom is een verfijnd dichter met verfijnde emoties en daarvoor subtiele woorden. Hij houdt niet van grove steken en rauw realisme, zijn jongste bundel(tje) Vos is pierdun, twintig gedichten, steeds naast blanco pagina’s: alles straalt beschaving en bedachtzaamheid uit. De gedichten in Vos gaan over de natuur, gestorven vrienden, de dood. Geen onderwerpen waarmee je de poëzie omver gooit maar wat wil je ook van een hoogbejaarde dichter, Nooteboom is van 1933.

Filosofisch
Een karakteristiek gedicht is ‘Arnolde d’Este’, in zekere zin over een slapende ridder van zes eeuwen terug. Het gedicht heeft wat weg van Larkins ‘An Arundel Tomb’ (ik ontwaar wel meer zichtbare invloeden en verwijzingen naar andere dichters in deze bundel: Faverey, Kouwenaar, Bernlef), maar het is filosofischer; na een treffende beschrijving van het beeld eindigt het gedicht met:

“zie ik wat je bent, de tegenspraak
tussen niets meer en niemand,
en voor altijd een ridder van steen,
met zijn voeten omhoog.”

Wat is dat, de tegenspraak tussen niets meer en niemand? Is het schoonklinkende onzin? Ik geloof het niet, ik lees er de contradictie in tussen er niet te zijn en er niet meer zijn, en in de tussentijd ben je mens. Zo’n stenen beeld vertegenwoordigt iemand, maar is tegelijkertijd niets, een typisch Nooteboomse observatie; zijn gedichten gaan onmiskenbaar over zaken, mensen, landschappen maar ze lijken er tegelijkertijd niet of nauwelijks te zijn. Als ik het goed zie, probeert Nooteboom steeds opnieuw de vluchtigheid van alles te benoemen, zijn verzen doen ijl aan, alsof alles in plaats van op aarde in de kosmos plaatsvindt, meerdere heelallen zelfs in het gedicht ‘Plaatsbepaling’ dat als volgt begint: “Omringd door menig universum/ zoek ik mijn weg in de heuvels”. Het gaat over een dode man die vergezeld van een engel op aarde ronddwaalt. Ook het einde is karakteristiek: “Elke pas is een tel/ maar een tel zonder klok is een nul/ en het wordt hier niet donker.”

Hereditas Nexus

Tijdloosheid
In zekere zin nemen Nootebooms gedichten een voorschot op de eeuwigheid, tijdloosheid. Ook al loopt hij rond in concrete landschappen, bezingt hij concrete vrienden (bijvoorbeeld Brodsky: ‘De dichter had schijt aan de dood’), er is altijd die notie van verdwijnen en herinnering. Allerlei hedendaagse poëzie, met haar praattoon, maatschappelijke opwinding, kinderlijke verbazing om van alles, lijkt aan Nootebooms gedichten voorbij te zijn gegaan, hij is een dichter van poëtische sensaties, van relativerende gewaarwordingen. Ouderwets ja, in zekere zin, maar ook tijdloos, zoals in ‘Vragen’:

“Hoe stil moet je zijn
om te beginnen, in wat voor taal
spreek je tegen een vroeger of later
ogenblik dat slijt waar je bij bent,
in een huis onbewoonbaar, een planeet
zo groot als een handschoen
van voor altijd vergeten
tijd.”

Vos is maar een klein bundeltje, bibliofiel haast maar voor fijnproevers is het een monumentje dat bewijst dat in de poëzie zoiets als tijdloze, allerminst urgente noties ook nog altijd recht van spreken hebben.

Eerder verschenen op Poëzieclub