"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Vrouwentongen

Maandag, 22 juni, 2009

Geschreven door: Marinet Haitsma
Artikel door: Daan Stoffelsen

Onevenwicht

Josha, een jonge, labiele moeder, wordt bij de scheiding van haar man de toegang tot haar kind ontzegd. Ter compensatie van de leegte, en om haar goede wil te tonen, werpt ze zich op de sociale herintegratie van haar Marokkaanse NT2-privé-studente, met een overvloed aan goede bedoelingen die voor alle betrokken partijen uiterst ingrijpend blijkt. Vrouwentongen, het debuut van Marinet Haitsma, is daarmee in de eerste plaats een psychologische roman, een onderzoek naar de beweegredenen van een verwarde vrouw, en met de inburgeringsthematiek in de tweede plaats een geëngageerde. De waan én de werkelijkheid, het materiaal heeft ze ervoor, maar dit boek eindigt ergens tussenin.

En dat is het lastige: waar zit hem dat in? Het lijkt erop dat een en ander samenhangt met het perspectief dat Haitsma gekozen heeft, dat van Josha zelf. Wat zit er allemaal in dat hoofd, dat hoofd waar we niet uit komen? De wereld bracht niet wat Josha gewild had: de geboorte van haar kind leverde haar een depressie op, de relatie met haar echtgenoot het besef dat het een lul was, haar losse manier van rapporteren kostte haar verschillende werkgevers, en Josha is in de war. ‘Heeft geen realiteitsbesef,’ zeggen de rapporten, en ja: Josha vergat haar kind in stapels kussen en in de babybouncer, en als het op rust aankomt, dan is ze juist te hyper.

‘Ik moest zitten maar begon te dansen langs de taarten. Zoveel taarten, jezus, wat kon die man bakken. Eentje was gedecoreerd als een medaille, versierd met een gouden lint. Een medaille voor de wethouder. Ik haalde het lint eraf en danste ermee langs het muizentheater. Ik was zo licht, zo licht als een lint. Pirouette! Ik botste tegen de vitrinekast. “Oh, hallo, kast.” Grappig. “Eh, shit, pardon.” Nu lagen de gedroogde boleten en elfenbankjes door elkaar. “Excusez-moi.”’

Ze is overigens niet de enige idioot in het gezelschap: haar studente Marakech is getraumatiseerd, haar Franse buurtgenoot terroriseert de buurt met zijn praatjes en verzamelt paddestoelen (ook een enkele dodelijke), en Josha’s eigen buurman is een Rus die een oogje op haar heeft. Het leidt tot hilarische confrontaties, bijvoorbeeld de anonieme, amoreuze telefoongesprekken tussen Marakech en de Fransman. Maar soms, bijvoorbeeld op het moment dat Marakech gemetamorfoost is van een anonieme chadordraagster tot een verleidelijke vamp op hoge hakken, begin je te twijfelen of alle personages niet eigenlijk scheppingen van Josha’s geest zijn. Ze praten immers ook allemaal hetzelfde, een gebroken Nederlands dat kunstmatiger aandoet dan het ongetwijfeld bedoeld is:

Archeologie Magazine

‘“Elke verandering slaat mensen uit elkaar. En de mensen hebben behoefte aan familie. Aan hun plek. Niemand weet dat beter. Dank u.”’
Een ander, elders: ‘“Goed, goed. […] We schrappen het woord liefde. Een vreemd woord. Niet te bevatten. Onmogelijk te begrijpen.”’
En ten slotte Josha zelf: ‘“Nergens voor. Ik heb namelijk niks meer. Te verliezen.”’

Niettemin blijven ze stuk voor stuk meedoen, ze worden steeds dominanter in Josha’s leven; de ex, de advocate, de psychiater, de normale mensen worden uit beeld gedrukt. In diezelfde beweging verdwijnen de misstanden rond scheidingen en het gehannes met inburgeringsgelden naar de achtergrond ten faveure van een plan van de Franse buurman en Marakech: een straatfestival tegen de stadsvernieuwing. Josha, inmiddels ontslagen als NT2-docente, zet zich er volledig voor in. Alles lijkt ten goede te keren: Marakech wordt socialer, Josha vindt de liefde bij de Russische buurman, het festival gaat slagen, haar zoontje mag langskomen, haar zoontje – waar is haar zoontje eigenlijk gebleven?

De paniek is overtuigend, de angst invoelbaar, het slot tragisch. Maar het is een paradoxaal effect: hoe meer je meegetrokken wordt in het verknipte wereldje van Josha, hoe kleiner dat wereldje wordt, hoe meer je het moet wantrouwen. Maar Josha is niet zo verknipt dat je het hele verhaal moet afdoen als een waan, dat je de karikaturen van bijpersonages als figmenten van een verwarde geest kunt afdoen, dat je de vergelijkbare spreekstijl kunt wijten aan één persoon die de gesprekken verzint.

Vrouwentongen gáát niet zover, en daardoor hebben we niet met een overtuigende verteller te maken, maar met een minder overtuigende roman. Een mindere psychologische roman – de waan is niet tot een uiterste consequentie doorgetrokken –, een mindere maatschappelijke roman – de problemen van deze complexe werkelijkheid blijven bij anekdotiek, achtergrond –, misschien een iets te ambitieuze roman. Maar ook als je zulke genrebepalingen achterwege laat, heeft de roman iets onevenwichtigs, en leggen de hort-en-stoterige dialogen meer gewicht in de schaal dan een geslaagde situatie als zo’n onverwachte telefoonromance. Licht als een lint is Vrouwentongen dus niet, maar een zwaargewicht heeft het ook maar niet willen worden: ergens tussenin.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.