"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Wanderland

Woensdag, 11 november, 2015

Geschreven door: Paul Baeten Gronda
Artikel door: Marnix Verplancke

Paul Baeten Gronda schreef zijn meest persoonlijke boek tot nu toe, over een Noord-Italiaanse kunstenaar die worstelt met zijn existentiële angsten. We trokken naar Milaan en ontmoetten er de schrijver: ‘Wanneer je in je geboortestreek blijft, vraag je je niet af wat het betekent om daar te wonen. Daarvoor moet je eerst verhuizen.’

We lopen door de Galleria Vittorio Emanuele. Prada links, Versace rechts en voor de etalage van Ferrari staat een stel kinderen zich te vergapen aan een levensechte Formule-1-bolide. ‘Als ik hier zou wonen, zat ik wellicht de vierde van de maand al door mijn geld heen’, zegt Paul Baeten Gronda, ‘maar ik heb niet het gevoel iets te missen door hier niet te wonen.’ Met hier bedoelt hij Milaan, de belangrijkste zakenstad van Italië, waar de beurs en de befaamde modehuizen gevestigd zijn. ‘Zie je die man daar?’ vraagt hij, knikkend naar een stuurs voor zich uit starende, gezonnebrilde baksteen in maatpak, ‘Dat is een typische Milanees. Je zit hier echt niet in een Bertolli-reclame. Mensen komen niet op de fiets aangereden om je te omhelzen.’

Om aan de drukte te ontsnappen beslissen we iets te drinken op het dakterras van de lokale equivalent van onze Inno – denk Trussardi en Rado in plaats van Esprit en Tissot. De zon schijnt, het is een warme herfstdag en we lijken het zandstenen maaswerk van de dom wel aan te kunnen raken. Eventjes voelen we ons god, of misschien eerder Silvio Berlusconi, zoals de Milanese versie ervan heet. ‘Ik woon nu drie jaar in Noord-Italië,’ zegt Gronda, ‘In het bergdorp Borgosesia, een kilometer of honderd verderop om precies te zijn. Dit is mijn wereld en ik vond dat ik daar iets moest mee doen. Wanneer je in je geboortestreek blijft, vraag je je niet af wat het betekent om daar te wonen. Daarvoor moet je eerst verhuizen.’

Wanderland heet zijn nieuwste roman die speelt in Noord-Italië, Slovenië en Zürich, ‘mijn continent’, zoals hij het noemt, en die baadt in een rijke Alpiene sfeer van bergen, meren en mensen in dure auto’s. Igor Nast is een succesrijke schilder die al een tijd niets meer op het doek krijgt. De wereld wordt steeds donkerder, stelt hij zich angstig voor. Wanneer hij hoort dat zijn vader in Zürich op sterven ligt, beslist hij naar die stad af te reizen en er de rest van zijn familie te leren kennen. Vader was immers zes keer getrouwd en ieder huwelijk leverde een zoon of dochter op. Heel veel halfbroers en -zussen dus, die er misschien in zullen slagen Igor uit zijn vreeswekkende vereenzaming te halen.

Hereditas Nexus

‘Igor vertoont nogal wat trekken van mij,’ bekent Gronda. ‘Dat hij niet graag bergen heeft en zich vlug ingesloten voelt bijvoorbeeld. Ik heb een heel dubbele relatie met die bergen. Enerzijds ben ik er bang voor, maar zo stilaan begin ik ze ook wel te appreciëren. Dat private Noord-Italiaanse, Zwitserse dat de wereld een beetje op afstand wil houden, heeft ook mooie kanten. Ik woon in een soort Europees Californië. Er is natuur, het water is helder en problemen zijn praktisch onbestaande. Al schaam ik me vaak voor de politieke gevolgen hiervan. De Lega Nord staat hier heel sterk. Moet ik mijn dochter hier laten opgroeien, vraag ik me dan af. Maar anderzijds, waar is het zoveel beter? In Antwerpen misschien, waar vijftien jaar geleden nog een op drie voor het Vlaams Belang stemde?’

Igor heeft vliegangst. Jij ook.

Gronda: ‘Wat die angsten betreft lijkt Igor bangelijk veel op mij. Ik heb twee versies van mezelf. De ene is heel ambitieus en durft alles. De andere is een angstig konijn. Soms moet dat konijn tegen de ambitieuze zot zeggen dat hij het wat rustiger aan moet doen. Veel vaker is het omgekeerd. Mijn vorige roman, Straus Park, komt volgend voorjaar uit in Duitsland. Als men mij dan vraagt of ik een auteurstournee wil maken, zegt de ambitieuze zot meteen ja, omdat ik weet dat dat goed is voor mijn carrière. Maar tegelijkertijd weet ik dat mij dat een karrenvracht angsten zal opleveren. Weggaan uit mijn omgeving die ik ken en controleer is al niet gemakkelijk voor mij, laat staan met andere mensen in contact komen en voortdurend treinen en vliegtuigen moeten nemen. Ik besef dat van mezelf en dat heeft me een grote dosis mededogen voor anderen opgeleverd. Vroeger was ik een tank, nu weet ik hoe kwetsbaar mensen zijn. Het is trouwens pas sinds een maand of zes dat ik ook over die angsten kan praten. Ik ben nu zelfzeker genoeg om me er niet over te schamen. Het ene moment ben ik een reus; het volgende een mier. In mijn ergste periodes had ik angsten over voedsel, transport en zelfs het feit dat ik angstaanvallen zou kunnen krijgen. Dan zat ik thuis, at boterhammen met confituur en pasta met tonijn en besefte dat ik mijn leefwereld drastisch aan het inkrimpen was. Om de haverklap diende ik op het laatste moment afspraken af te zeggen. Ik heb geleerd hoe ik mijn angsten kan trainen, bijvoorbeeld door een boek te schrijven. In zekere zin ben ik ze dus ook dankbaar.

‘Ik schilder om te kunnen ontsnappen aan al de rest,’ zegt Igor.

Gronda: ‘En ik schrijf om precies dezelfde reden. Ik mag alle dingen doen die ik doe – niets dus – en ik moet gewoon af en toe eens een boek schrijven. Dat is de deal die het leven mij heeft aangeboden. Meteen afkloppen, dacht ik toen. Als je een job hebt als ik, schrijver, of als Igor Nast, schilder, dan worden angsten aanvaard. Stel dat ik voor een bank zou werken en om de haverklap ’s ochtends zou bellen om te zeggen dat ik me wat blue voelde en in de zetel ging liggen, dan zou ik vlug op straat staan natuurlijk. Als schrijver kan ik me dat permitteren. Stel echter dat ik geen schrijver was geweest, dan zou ik ondanks mijn ambitie niet meegekund hebben in de ratrace. Ik zou wellicht in de zoo gaan werken zijn, met de fiets rondrijden en dieren voederen. En daar is niets fout mee natuurlijk.’

Mogen we in Igor, wiens wereld steeds donkerder wordt, ook het archetype zien van de hedendaagse Europeaan, een bewoner van een oud, stervend continent?

Gronda: ‘Zeker. Die invallende duisternis is een metafoor voor de liefde, warmte en inspiratie die uit zijn leven aan het verdwijnen zijn. Hij vereenzaamt. Als schrijver leg ik mijn ingrediënten op tafel waarna ik er een zo goed mogelijk gerecht mee probeer te bereiden. Ongeveer een derde is bewust gepland, de rest is toeval. En heel vaak ontstaan dan connotaties die ik er niet hebt ingelegd. En daar stuit een journalist dan op. Die sfeer in de bergen, de verstilling en het statische ervan zijn heel oud-Europees. Ik heb het er misschien niet bewust ingestoken, maar dat is wel wat ik denk over Europa, dat het de foute kant op gaat.’

De sfeer van het boek doet soms denken aan Lars von Triers Melancholia.

Gronda: ‘Melancholie, ik heb dat heel erg, zelfs in de Ardennen, en dus zeker hier. Bij momenten is dat fijn, zoals in de herfst. Als ik mocht kiezen zou ik in een licht heuvelend landschap wonen, met liefst een meer of een zee aan de einder. Toscane of Californië dus. Of zelfs in Vlaanderen: het heuvelend landschap ten westen van Leuven. Dat is perfect voor mij, zodat ik relatief ver kan kijken. Een Alp is niet licht. Die is meer dan 3000 meter hoog en hij werpt letterlijk een schaduw. Bij ons in de buurt zijn er dorpen die tot drie uur in de namiddag zon hebben. Op een paar minuten tijd gaat het daar van een sauna naar een ijspiste. Dat zet je als mens weer met je voetjes op de grond. Je beseft dan meteen hoe klein je bent. Als je in een villa op de top van een Toscaanse heuvel woont, denk je dat je het gemaakt hebt. Wanneer je in de bergen woont, denk je dat niet. Dan denk je dat je moet zien dat je genoeg hout hebt voor de winter, voor het geval de verwarming zou uitvallen. Ik heb thuis een ton hout liggen, speciaal daarvoor. Dat is de mentaliteit in de bergen. Vandaar dat er ook om de vijf meter een kerk of een kapel staat, natuurlijk. Stel dat ik in 1840 in de Alpen had gewoond, dan had ik ook een kapel gebouwd.’

Is het voor jou dan geen zegen dat je je in het verre Italië niets moet aantrekken van de Vlaamse literaire wereld?

Gronda: ‘Als ik in Vlaanderen zou wonen, zou men me wellicht een arrogante zak vinden omdat ik niet zou ingaan op uitnodigingen voor literaire feestjes. Ik voel me daar gewoon niet zo goed. Ik ben niet iemand die op een vreemde afstapt en een gesprek begint. Ik heb al vrienden. Ik heb er dus geen nood aan om nieuwe te maken in het literaire milieu. Dat kunnen heel toffe mensen zijn, maar word ik daar een beter schrijver van? Ik bewijfel het. In plaats van naar literaire feestjes te gaan, kijk ik liever voor de vijfhonderdste keer samen met mijn dochter naar Monsters Inc. Ik hou van routine. ’s Ochtends vertrekt mijn vrouw al heel vroeg naar haar werk. Ik sta later op, samen met mijn dochter. We ontbijten, ik breng haar naar school, op de terugweg koop ik brood en om half tien begin ik te werken. Zo’n routine werkt bevrijdend. Dan hoef ik daar al niet meer over na te denken. Dan kan ik me volledig op het schrijven toeleggen.

De werktitel van Wanderland was Vrijheid is een duisternis. Waarom is dat veranderd?

Gronda: ‘Dat komt vooral door mijn redactrice. Ze had het boek gelezen en was vol lof. Uit je roman straalt zo’n eerlijkheid en gevoeligheid, terwijl die titel heel zwaar klinkt, merkte ze op. En daar zat wel iets in. Vrijheid is een duisternis betekent in feite niets, maar het roept wel een bepaalde sfeer op. Ik vind het nog steeds een mooie titel, maar niet voor dit boek. Je mag als schrijver nooit drempels opwerpen tussen je boek en de mogelijke lezer. Het mooie aan Wanderland is het dubbele. Het is een plaats waar je je goed voelt, maar die tegelijkertijd ook wat unheimlich is.’

Het thema van de vrijheid is wel zeer sterk aanwezig in het boek. ‘We beslissen voortdurend, alleen niet over belangrijke kwesties,’ schrijft u.

Gronda: ‘Aan het begin van het verhaal heeft Igor veel vrijheid. Hij lummelt maar wat rond, doet wat hij wil en ziet zijn schilderijen voor miljoenen verkocht worden. Hij weet bij wijze van spreken niet hoeveel huizen hij heeft. Dat is toch wat we zien als vrijheid, dat we zonder enige beperking kunnen bewegen? En hij is ook emotioneel vrij. Hij kent zijn familie niet en heeft geen enkele verplichting tegenover hen. Hij is losgekoppeld van alles. Hij koopt zo weinig mogelijk dingen en wanneer hij kleren nodig heeft laat hij die opsturen door zijn agent. Ook dat komt uit mezelf. Wanneer ik op reis ga heb ik mijn kredietkaart mee en mijn gsm. Meer heb ik niet nodig. Maar Igor heeft natuurlijk geen echte vrijheid. Zijn adem wordt bijna afgesneden door eenzaamheid en verdriet en hij wordt geterroriseerd door zijn angsten. Hij heeft moeite om zich aan iemand te binden of iemand toe te laten in zijn leven.’

Hoe belangrijk is die vrijheid voor jou?

Gronda: ‘Ik ben daar heel dubbel in. Er is de makkelijke vrijheid, de maatschappelijke. Ik stuur teksten op en in retour krijg ik geld. Er zijn mensen die voor veel minder iedere dag tussen negen en zes in een kantoor moeten zitten. Die vrijheid – kunnen doen wat ik wil – heb ik dus tot op zekere hoogte bereikt. Maar er is nog een andere vrijheid, die gaat over verantwoordelijkheid tegenover anderen. Ik heb een dochter waar ik voor moet zorgen bijvoorbeeld. Stel dat ik in L.A. wil gaan wonen, dan moet ik toch wel even nadenken, want mijn dochter zit hier op school en heeft hier vrienden. Kan ik daar zomaar een eind aan maken? Op dat vlak ben ik dus niet zo vrij. Momenteel toch niet. Alhoewel ik niet de eerste schrijver zou zijn die bij wijze van spreken “fuck off” zou zeggen, een rode Porsche zou kopen en in New England zou gaan wonen. Maar dat is niets voor mij. Dat zou zoveel negatieve gevoelens opleveren dat het me ook geen gevoel van vrijheid zou geven.’

Wanderland gaat over de manier waarop de dood van een vader zijn kinderen bij elkaar brengt. Mis je je eigen familie nooit?

Gronda: ‘Nee, ik ben eigenlijk blij dat die ver weg in Vlaanderen zitten. Het is niet omdat je in hetzelfde gezin geboren wordt dat je ook veel gemeen hebt. Mijn broer houdt heel veel van crossbrommers en computers. Hij is een van de mensen die ik het liefst zie, maar om nu te zeggen dat ik met hem uren wil zitten babbelen over crossbrommers? Dat is gewoon niet zo. En hij heeft waarschijnlijk ook het tweede seizoen van True Detective niet gezien. Dus daar kunnen we het ook al niet over hebben. Ik ben trouwens ook niet iemand die superveel praat. Mijn moeder zat onlangs in de auto met mijn zussen en een nichtje van eind de twintig. Ik kwam ter sprake en mijn zus zei dat ik haar gebeld had. Het werd toen even stil in de auto, tot het nichtje stilletjes opmerkte: “Ik denk niet dat Paul ooit al iets tegen mij heeft gezegd.” Dat typeert mij helemaal, denk ik. Pas op, ik weet van iedereen hoe het ermee gaat. Mijn moeder belt haar kleindochter heel vaak – hier is de afstand wel degelijk een nadeel – en dan houdt ze mij op de hoogte van alles wat er gebeurt. Ik ben de oudste thuis en van kinds af aan heb ik een beetje langs de zijlijn gestaan om de zaken in het oog te houden en in te grijpen als het nodig was. In feite is dat nadien niet echt veranderd. Ik voel de nood niet om bij hen de deur plat te lopen, maar ze weten dat als er iets is, ik in de auto stap en afkom.’

Helemaal vanuit de Alpen?

Gronda: ‘Negen uur rijden en ik sta bij hen voor de deur. Vlamingen beseffen niet hoe klein hun land is. Na een jaar of drie Italië lijkt het alsof alles er bovenop elkaar gestapeld ligt. En dat zegt ook veel over de mensen die er leven. Ik had twee goudvissen. Een week of drie geleden is er tot groot verdriet van mijn dochter eentje gestorven. Je ziet nu al dat de staart van de overlevende groter is geworden. De natuur is daar slim in. Individuen passen zich aan aan de ruimte die ze om zich heen hebben. Wanneer je naar een groot land verhuist, leer je dat je maar klein bent. In Vlaanderen stap je op je tweeëntwintigste naar De Morgen of De Standaard en je zegt: ‘Hoi, ik ben Paul, mag ik voor jullie een wekelijkse column schrijven?’ Ik kan je verzekeren, dat doe je bij de Corriere della Sera of La Repubblica niet. Daar moet je eerst een paar jaar meedraaien voor je iets mag schrijven. Wij zijn verwend en we beseffen het niet.’

Ja, want momenteel werk je samen met Tom Lenaerts aan een dramareeks voor tv. Kun je dan de knop omdraaien en switchen tussen roman en reeks?

Gronda: ‘Nee, ik heb eerst het boek afgewerkt voor ik aan de reeks begon. Ik heb altijd een inloopperiode nodig voor ik aan iets nieuws kan beginnen. Voor een scenario neem ik ongeveer een maand. De eerste week kijk ik tv en verlies ik mijn tijd. De tweede begin ik wat te prullen en haal ik mijn deadline niet. De derde week spreek ik mezelf vermanend toe: “Paul, nu moet je er echt wel eens aan beginnen” en dan komt er iet of wat schot in de zaak. Tijdens de vierde week overheerst het paniekgevoel. De eerste dagen werk ik dapper door en haal ik mijn vooropgezette aantal pagina’s. De laatste twee word ik gek. Dan ga ik met de kap van mijn hoodie op voor mijn kacheltje op een krukje zitten. Het is dan achtentwintig graden of zo. Ik zet mijn koptelefoon op en kruip samen met mijn laptop onder een deken. Ik werk dan zestien uur per dag en op het einde van de tweede dag is het klaar.’

Schrijf je dan niet liever een roman?

Gronda: ‘Ja, de roman blijft mijn grote liefde, ook al heb ik eigenlijk scenario gestudeerd. Ik was daar destijds niet zo goed in. Ik was veel te jong om dialogen te schrijven. Ik had nog niets meegemaakt en kon mensen van vijftig of zestig geen stem geven. Als ik een synopsis moest schrijven was ik top of the rate. “Dit kunnen we in Hollywood verkopen,” zeiden ze dan. Maar daarna moest ik aan het scenario beginnen en daalde het enthousiasme. Nu gaat dat veel beter, ook dankzij Tom. We hebben nu anderhalf of twee jaar met elkaar gebabbeld in de stem van onze personages. Dat is superplezant. Het verschil is dat we met twee schrijven. De zwaar om dragen eenzaamheid bij het schrijven van een roman is dus afwezig. In een roman moet iedere zin en ieder woord ook goed gekozen zijn. Het ritme moet goed zitten. In een scenario speelt dat allemaal geen rol. Daar kan ik me een krakkemikkige zin permitteren als “Hij zet een potje op de kast maar het valt ernaast,” als de dialogen maar beklijven.’

Verschenen in Knack


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Nemen wij dan samen afscheid van de liefde