"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Wat een tuin ziet als hij slaapt

Dinsdag, 28 maart, 2023

Geschreven door: Johanna Geels
Artikel door: Suzanna Esther

Rauwe proza

[Recensie] Tachtig dagen gluren in onderhuidse binnen- en bovenkamers. We lezen het dagboek van een chronisch ziek hoofdpersonage met een bipolair hoofd op haar schouders en één metaforisch hoofd in haar buik. Schakelend tussen haar realiteit, hersenspinsels in het heden en herinneringen uit het verleden schetst ze met een absurdistische rauwe zelfspot vanuit haar microkosmos een getroebleerde doch fascinerende geschiedenis.

Johanna Geels (1968) is dichter, schrijver en columnist. Ze schrijft over de absurdistische en poëtische kant van de dagelijkse dingen, maar ook over haar logeerkat, padden in de tuin, vreemde kostgangers en haar dagelijks gevecht met chronisch ziek-zijn (h-EDS). Dat laatste overigens altijd met de nodige kwinkslagen. Zij publiceerde vier dichtbundels en een verzameld columnboek. Wat een tuin ziet als hij slaapt is haar debuutroman.

Lucide en bitter
Vanaf de eerste pagina word je Geels’ universum ingezogen, ze vuurt woorden, zinnen op de lezer af die van een lucide schoonheid zijn om er vervolgens een bitter en giftig sausje over te gieten.

“Soms is delen mooi, soms is het de hel, maakt het dingen los die beter niet wakker hadden kunnen worden. Misschien kan ik de wereld terug in zijn hok krijgen.”

Foodlog

Verder lezen voelt ongemakkelijk, alsof je bij een vreemde naar binnen gluurt waar het dagdagelijkse herkenbaar is – banale zaken als verheugen op het avondeten, een zeker ritme van de dag – maar waar de verwoorde belevingswereld tegen waanzin aanschurkt.

“Wieke had heerlijke gadogado gemaakt. Ik ga het recept niet met je delen, hoor. Voor je het weet gaan we ons in gezelligheid wentelen. Veranderen de wanden van mijn slaapkamer in Libelle-omslagen. En ik kom hier niet voor de gezelligheid.”

Geen gezelligheid
Dat wij als lezers niet voor de gezelligheid komen maakt Geels al snel duidelijk, al blijft het tot het einde vaag wat er wél van ons wordt verwacht. Meeleven, meelijden, stukken tekst markeren omdat die herkenbaar, adembenemend zijn of om met afgrijzen vervuld onze billen samen te knijpen?

Op de achterflap meldt Geels het al: “Ik houd niet van plot. Wat kan mij zo’n plot schelen. Ik hou van een huis waar mensen wonen, en dat je dan het dak optilt, naar binnen kijkt, opschrijft wat je niet ziet en weggaat. De rest is geouwehoer.”

Dat is precies wat ze doet. Ze tilt haar dak op, toont het onzichtbare, zet abrupt het dak terug en laat ons beduusd achter. We sjokken gelaten haar verwilderde tuin uit, onszelf afvragend: wat is waan en wat is werkelijkheid?

Je moet het maar kunnen, een boek schrijven waarin het hoofdpersonage vanuit bed een fragmentarisch verhaal vertelt dat qua spanning niet onderdoet voor een spannende, soms gruwelijk thriller. Geels flikt het.

Eerder verschenen op Leeskost