"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Wat gebeurt er in het Nederlands?!

Dinsdag, 25 januari, 2022

Geschreven door: Nicoline van der Sijs, Lauren Fonteyn, Marten van der Meulen
Artikel door: Gaëtan Regniers

Nadenken over de gemeenschappelijke taal Nederlanders en Vlamingen

[Recensie] Het Nederlands is een levend(ig)e taal, zoveel is duidelijk. In een

Groeit de taal in Nederland en Vlaanderen uit elkaar? De vraag die Dirk Geeraerts zich stelt is zonder meer relevant. Aan beide zijden van de landsgrens kent iedereen wel voorbeelden van woorden die in ‘hun’ Nederlands niet in zwang zijn. Geeraerts focust enkel op woordenschat en onderzocht de evolutie van kledingtermen in enerzijds magazines en anderzijds in etalages tussen 1950 en 2010. Met deze twee parameters wil hij verschillen detecteren tussen respectievelijk standaardtaal en lokaal taalgebruik. Daaruit blijkt dat er van 1950 tot 1990 een toenemende uniformisering is op het vlak van standaardtaal in Nederland en Vlaanderen, nadien gaan Vlamingen opnieuw iets meer hun eigen weg. Vlaanderen oriënteerde zich volgens Geeraerts aanvankelijk op het Nederlandse model om tot een standaardisering te komen, maar beide ‘talen’ zijn niet volledig geconvergeerd omdat beide groepen te weinig gemeenschappelijk hebben. De vaststelling van het onderzoek wordt bevestigd door recente uitspraken van Ruud Hendrickx, de taaladviseur van de Vlaamse Radio en Televisie: “Toen ik bij de VRT begon, keken we meestal naar Nederland om te bepalen wat goed of fout taalgebruik was.” (De Morgen, 3-1-2022) De cesuur in de jaren negentig valt samen met de beslissing van de VRT om ‘regionaal’ taalgebruik (het veelbesproken ‘verkavelingsvlaams’) niet langer af te keuren, waardoor het de standaard is geworden in soaps en films (en die van de weeromstuit ondertiteld worden). Recenter, in 2015, bracht de krant De Standaard zelfs een protowoordenboek met 1.000 ‘Belgisch-Nederlandse woorden’ uit. De voorbode van een apart editie van Van Dale?

Minstens even fascinerend zijn de ‘Vergeetwoordmusea’: idioom dat een restant van een vergeten woord bevalt, zoals ‘verre oorden’ (oord: hoek). Op deze manier bewaren idiomen volgens Sterre Leufkens zowel woordenschat als grammaticale constructies. Zo zijn ‘elkaar de ogen uitsteken’ of ‘iemand bij de neus nemen’ restanten van de Middelnederlandse datief. Het Nederlands heeft naar verluidt een hoog aantal versteende uitdrukkingen, uit de hitparade die Lauren Fonteyn samenstelde blijkt ‘iets over het hoofd zien’ (iets niet opmerken) de vaakst gehoorde uitdrukking. Het in Vlaanderen zeer frequent gebruikte ‘boter op zijn hoofd hebben’ (ook schuldig zijn) zou dan weer dreigen te verdwijnen, al lijkt dat erop te wijzen dat vooral Nederlanders bevraagd werden en we de lijst dus met een korrel zout (springlevend idioom overigens!) moeten nemen. 

Bijzonder actueel en verhelderend is ook de bijdrage van Gudrun Reijnierse. In De vervelende puzzel die corona heet neemt ze het metaforengebruik van Nederlandse beleidsmakers tijdens de Coronacrisis in het vizier. Reijnierse maakt een onderscheid tussen wegwerpmetaforen (“voor eenmalig gebruik”) en opzettelijke metaforen waarbij het metafoor-zijn centraal staat, zoals “het virus neemt ons in een houdgreep”. Bij zo’n opzettelijke metafoor nodigt de spreker het publiek uit om het onderwerp te bekijken vanuit een ander perspectief, in dit geval de judosport. Het gebruiken van een analogie werkt zonder twijfel, al blijf ik met heel wat vragen zitten: is ons brein meer vatbaar voor beeldspraak dan het concept van exponentiële groei waardoor een metafoor meer indruk maakt, ook in tijden waarin ‘viraal gaan’ een begrip is geworden? Welke plaats nemen metaforen in ons taalgebruik in (een vrij belangrijke, zo lijk het wel)? En welke metaforen zijn het meest effectief om het publiek te overtuigen?

Kookboeken Nieuws

De sterkte van het boek, de variatie van de onderzochte themata, is meteen ook een punt van kritiek: bij sommige onderwerpen blijft de lezer op z’n honger zitten omdat de gemiddelde bijdrage slechts vijf pagina’s beslaat. De bijdrage van Mathias Hüning over genderneutraal taalgebruik gaat eigenlijk over vrouwelijke beroepsnamen en genderneutrale voornaamwoorden (‘hen’ om non-binaire personen aan te spreken) ontbreken. Jammer, want dat onderwerp is brandend actueel. Wat ik mis: ‘woke’ (welke woorden zijn te beladen geworden?) en onderwerpen met een uitgesproken sociolinguistische invalshoek. Een algemene conclusie was op zijn plaats geweest, al was het maar om een aantal tendensen te identificeren die in de toekomst nadere opvolging verdienen, ik denk bijvoorbeeld aan de invloed van het taalgebruik van jongeren met een migratie-achtergrond (‘die meisje’) op de standaardtaal, de hierboven al genoemde genderneutraliteit en de vraag of een taal eerder van bovenaf gestuurd wordt of taalgebruikers zelf de norm bepalen.

Iedereen die met taal bezig is, alle sprekers van het Nederlands dus, biedt deze bundel nieuwe inzichten over onze taal. De neerlandistiek is een huis met vele kamers en die variatie is een zegen. In tijden van dalende studentenaantallen is dat een extra argument om ervoor te zorgen dat de discipline voldoende slagkracht blijft behouden.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles