"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Wat onze identiteit niet is

Zondag, 6 oktober, 2019

Geschreven door: Nathalie Heinich
Artikel door: Tanny Dobbelaar

Identiteit is een vaag begrip, zegt filosoof Nathalie Heinich

De schrijver

[Recensie] De Franse socioloog Nathalie Heinich (1955) publiceerde meer dan dertig boeken over onder meer de status van de kunstenaar, het belang van waarden en de geschiedenis van de sociologie. Vóór haar nieuwste boek over identiteit publiceerde ze over hedendaagse kunst het boek Paradigme de l’art contemporain (2014, uitgeverij Gallimard).

Identiteit is grillig

Aan het begrip identiteit heb ik altijd al een hekel gehad, omdat het zo vaag is. Heb ik een identiteit als vrouw? Hmm, soms. Als Nederlander? Tja. Als mezelf? Ik zou niet weten wie ik ben. Die vaagheid van het begrip identiteit, inclusief alle bijklanken die het in zich draagt, juicht socioloog Nathalie Heinich juist toe. Eerst wijst ze op de grilligheid rondom identiteit in politieke debatten. Identiteitsdenkers heten links als ze zich nadrukkelijk als groep manifesteren, zoals zwarte feministen, terwijl mensen die zich positief uitlaten over nationale identiteit vaak rechts worden genoemd. Ruitenwisserdenken noemt Heinich dat. Het begrip schuift van links naar rechts, van positief gelabeld naar negatief – en weer terug. Die relatie tussen politiek en identiteit strekt zich uit tot opvattingen over de werkelijkheid. Rechtse nationalisten beweren nogal vaak dat nationale identiteit een onveranderlijk feit is, terwijl ter linkerzijde het idee heerst dat identiteit een constructie is, en dus illusoir. “Minder duidelijk is wellicht dat beide standpunten foutief zijn”, merkt Heinich droogjes op. Identiteit verandert in de loop der tijd. Het is een mentale voorstelling waar mensen grote waarde aan kunnen hechten, en die zich kan verankeren in rituelen, verhalen, erfgoed. Geen feiten, maar ook geen luchtfietserij dus. Heinich stelt dat ‘identiteit’ dubbel verwijst. Enerzijds is er sprake van een numerieke, een ipse-identiteit, veelal verbonden met persoonlijke identiteit: ik ben ik. Anderzijds verwijst identiteit ook naar een kwalitatieve, idem-identiteit: overeenkomstige eigenschappen bepalen of een individu hoort tot een bepaalde groep. Een ouder persoon hoort op grond van zijn leeftijd tot de ouderen. Nogal wiedes. ‘Identiteitsongemak’ ontstaat als er conflicten ontstaan over de inhoud van die identiteit. “Geen identiteit zonder identiteitscrisis.’’

Boekenkrant

Redenen om dit boek niet te lezen

Het boekje is dun, maar wel vrij theoretisch: het bevat één lang argument. Je moet het geconcentreerd lezen. Daarbij komt dat de taal nogal stug is. De geciteerde literatuur komt voornamelijk uit de Franse, sociologische hoek en vergt soms voorkennis.

Redenen om dit boek wel te lezen

Mensen verwijzen naar hun identiteit om zich te onderscheiden én om aansluiting te zoeken bij anderen. Die dubbelzinnigheid vormt het hart van Heinichs model van identiteit, dat uiteenvalt in drie componenten: zelfperceptie (hoe ik mijzelf ervaar), zelfpresentatie (hoe ik mijzelf vertoon aan de buitenwereld) en toeschrijving (hoe anderen mij zien). Vooral gemarginaliseerde groepen ervaren makkelijk een conflict tussen wat ze voelen, hoe ze zich presenteren en hoe de buitenwacht hen ziet. Iedereen kent wel het gevoel dat de buitenwacht je anders ziet dan je jezelf ziet, maar bij minderheden is dat conflict vaak sterker. Seksuele minderheden ervaren vaak weinig ruimte voor een zelfpresentatie die past bij hun gevoel. Etnische minderheden voelen zich misschien niet anders dan de dominante groep, maar worden vaak onderschat of gediscrimineerd. Zo ontstaat er een conflict door de toeschrijving van de buitenwacht. Voor mij verheldert deze driedeling ook de discussie over het verschil tussen ‘wit’ en ‘blank’. Wie zich kleurloos voelt, en zich ook zo presenteert, komt in verzet als hij ‘wit’ wordt genoemd. Jezelf blank noemen is dan een oplossing voor het conflict tussen het zelfbeeld van degene voor wie huidskleur onbelangrijk is, en de weerzin tegen het etiket ‘wit’. Blank is immers geen kleur, al kan ook dat woord weer ongewenste associaties oproepen. In het laatste hoofdstuk vertelt Heinich dat zij intensief met het begrip identiteit worstelt door haar Joodse achtergrond. Ze is geboren uit een Joodse vader en een niet-Joodse moeder, waardoor ze voor de buitenwereld Joods is vanwege haar Joodse achternaam en voor de Joodse gemeenschap niet-Joods omdat haar moeder niet Joods is. Dat is een zeer levendig voorbeeld van hoe diep een ambivalent begrip het persoonlijk leven kan doordrenken.

Eerder verschenen in Trouw en op Tanny Dobbelaar