"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

We zullen niet te pletter slaan

Woensdag, 30 juli, 2014

Geschreven door: Nina Polak
Artikel door: Claudia Zeller

Coming-of-age in een nieuw jasje

Goede eerste zinnen zijn schaars. Ze zetten een toon, scheppen verwachtingen, en kunnen in het beste geval de opmaat zijn tot een schitterende roman. De fraaie openingszin(nen) ‘Hun moeder verliet hun moeder op de dag dat de nieuwe keuken arriveerde. Een teleurstellend prozaïsch moment.’ uit We zullen niet te pletter slaan, het debuut van Nina Polak (1986), behoort duidelijk tot deze categorie. Met het vertrek van moeder Benya valt het idyllische gezinsleven in het knusse huis aan de dijk langzaamaan uit elkaar, en zien de kinderen, Anna en Schard, twintigers in de grote stad, zich met typische coming-of-age-problemen geconfronteerd.

Liefde, seksualiteit, lichamelijk en psychisch ongenoegen, er wordt heel wat geworsteld, zoals het de personages in elk klassiek coming-of-age-drama betaamt. Toch omzeilt Polak de valkuilen die zo’n opzet met zich meebrengt vakkundig. Nuchter, nauwkeurig en zonder een zweem van dramatiek toont ze hoe Schard en Anna een plek zoeken om te wonen, een plek om te zijn. Meer dan op het verhaal focust Polak haar aandacht daarbij op de ruimtes waarin haar personages zich bewegen, en op hun onzekerheden over hun plaats in de wereld:

‘De kamer is consequent ingericht in een onstuimige fin-de-sièclestijl: van de dikke rode gordijnen tot de in leer gebonden boeken in de kast; van Perzische tapijten tot de zilveren asbakjes op de salontafel, de kristallen kannen op de drankkast, de pauwenveren in vazen, de opgezette vogels. Het duurt niet lang voor de bezoekers hebben ontdekt dat de salon in tweeën is opgedeeld; de ene kant is piekfijn opgeruimd, aan de andere kant lijkt een feest gewoed te hebben.’

Intimiteit op de vierkante centimeter

De beschrijvingen van de spullen en ruimtes – kamers, huizen, bedden – waarin Anna en Schard zich bewegen zijn haast vertederend en schetsen een intiem en kwetsbaar portret van de mensen die erin proberen te wonen. Een oude trui, een doos met achtergelaten spullen, maar ook de flamboyante en exuberante verschijning van Manu, duivelskunstenaar en hartsvriend van Anna, worden door Polak aandachtig en overtuigend neergezet.

Boekenkrant

Eenzelfde aandacht is er voor heel het milieu waarin Anna en Schard zich bewegen. Padma, Schards grote naar India vertrokken geliefde; galeriehouder Carl, de ontdekker van Manu, en ook uitgever Mabel die de uilenboeken van Anna publiceert, in principe randfiguren, worden nauwkeurig beschreven. Het door Polak hier gehanteerde perspectief is interessant. De lezer ziet deze personages in eerste plaats via Anna en Schard, maar leert ze ook kennen door de typering van een misschien niet alwetende, maar in ieder geval veel wetende verteller. De manier waarop bijvoorbeeld galeriehouder Carl wordt beschreven, is niet alleen vrij hilarisch, maar ook zeer zorgvuldig:

‘Hij [Carl] verdient als mens in geen enkel opzicht een schoonheidsprijs, maar weet zijn rotheid te compenseren met een haviksoog voor wat mooi is. Alles aan Carl, van zijn manchetknopen tot ongetwijfeld zijn ondergoed, is van een koninklijke fijnzinnigheid die hard afsteekt tegen zijn onappetijtelijke lijf, maar hem een allure geeft waarmee hij zijn status van gluiperd ontstijgt.’

Meer dan mooischrijverij

Op stilistisch niveau spreekt uit vinnige zinnen als deze een zekere balans tussen nauwkeurigheid en absurditeit. Polak toont zich een adept van De Mooie Zin, maar de zinnen die ze neerpent zijn meer dan mooischrijverij. De verwijzingen naar Louise Bourgeois en Alain Badiou verraden weliswaar Polaks achtergrond als studente Cultural Analysis, en haar affiniteit met de hedendaagse kunstwereld, onder meer als redacteur Televisie, Games, Film & Literatuur bij De Correspondent, maar je zult haar op geen enkel moment op grootspraak, kletspraat of kromme, opzettelijk moeilijke constructies betrappen. In tegendeel: de zinnen zijn vloeiend, de dialogen geloofwaardig en levendig:

‘Weet je waar ik zin in heb?’ Hij komt overeind. ‘Ik heb zin om dit ribfluwelen misbaksel uit te trekken, deze baard af te scheren, iets monumentaals aan te doen en limoenen te persen voor daiquiri’s.’

Prozaïsch en pretentieloos

Centraal staat daarbij steeds de groeiende genegenheid tussen Anna en Schard, broer en zus, die niet zozeer handelende, denkende subjecten zijn, maar toonbeelden die situaties registreren en beschrijven. In deze scènes komt de worsteling van Anna en Schard met heden, verleden en toekomstig krachtig en overtuigend naar voren. We zullen niet te pletter slaan is daarmee ook een modern familiedrama. Zonder intriges, bedrog en achterdocht weliswaar, maar met ingewikkelde verhoudingen, verborgen schuld en onbesproken verlangens. Dat de roman even prozaïsch en pretentieloos eindigt als hij begint, maakt de dimensies nog eens duidelijk. De simpele mededeling ‘Zij zal thee voor hem zetten’ volstaat, zonder dat de lezer zich opgelaten voelt omdat De Grote Ontknoping achterwege is gebleven.


Eerder verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Gebrek is een groot woord

We zullen niet te pletter slaan