"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Wie is de mens

Zondag, 1 januari, 2023

Geschreven door: Abraham J. Heschel
Artikel door: Bert Altena

De filosofie van Abraham J. Heschel

[Recensie] Abraham Heschel (1907 – 1972) is een belangrijke Joodse filosoof uit de 20e eeuw, maar veel minder bekend dan collega’s van hem als Emmanuel Levinas, Erich Fromm of Martin Buber. Toch is er van Heschel in de loop der jaren het nodige in Nederlandse vertaling verschenen. Dat geldt ook voor Wie is de mens (Who is Man?), maar nu is het – ruim een halve eeuw na publicatie in 1965 – opnieuw vertaald door Marianne van Reenen en van een inleiding voorzien van Jean-Jacques Suurmond. Het is een mooie uitgave geworden van een specimen van het typisch joodse humanisme van Heschel.

Heschel, geboren in Warschau, was afkomstig uit een familie van rabbijnen en als kind thuis in de wereld van de joodse (Talmoed)wijsheid. Eind jaren twintig gaat hij filosofie studeren in Berlijn. Filosofie en jodendom zijn de twee polen waarbinnen zijn denken zich ontwikkelt en blijft bewegen.
In 1937 wijst Martin Buber himself Heschel aan als zijn opvolger bij het Joodse leerhuis in Frankfurt, centrum van de Duits-joodse cultuur in Duitsland, dat dan al volop onder druk staat. Een jaar later vlucht hij naar de Verenigde Staten waar hij de rest van zijn leven blijft wonen en werken. In de jaren zestig verwerft hij een zekere faam in het publieke debat. Wie is de mens? is ontstaan vanuit een serie gastcolleges. Heschel had de bedoeling het uit te werken tot een groter, meer systematisch werk, maar daar is het nooit van gekomen.

Wellicht dat de stijl van dit boekje daarom soms behoorlijk gecomprimeerd is. Tegelijk laat het in de aanzetten zien, wat Heschel voor ogen staat bij zijn wijsgerig-antropologisch onderzoek: 

“De mens is een bijzonder wezen dat zijn uitzonderlijkheid probeert te begrijpen. Wat hij poogt te begrijpen is niet zijn dierlijkheid, maar zijn menselijkheid. Hij is niet op zoek naar zijn oorsprong, maar naar zijn bestemming” (p. 42).

Kookboeken Nieuws

Dat laatste betekent voor Heschel dat nadenken over wie de mens is ons verder moet leiden dan feitelijke constateringen. De mens is een wezen dat nog niet bepaald is, maar dat zijn eigen zelfbepaling moet realiseren. “In de feitelijke menselijke situatie is ‘zijn’ onlosmakelijk verbonden met ‘hoe te zijn’. Op het niveau van zijn mens-zijn wordt de mens dus met het proces van zijn ‘zijn’ geconfronteerd in de vorm van een vraag: ‘Hoe moet ik het bestaan leiden dat ik ben?’” (p. 73).

Voor de mens wordt het bestaan een opdracht. Dat is volgens Heschel gegeven met de schepselmatigheid van de mens. “Tegenover de opvatting dat de wereld gewoon bestaat, benadrukt de Bijbel dat de wereld geschapen is. Boven al het zijnde staan de woorden: ‘Er zij!’ En er was, en er is. ‘Zijn’ is het gebod van de schepping gehoorzamen. Gods woord staat op het spel in het zijn” (p. 135) en even verderop: “De mens is meer dan wat hij voor zichzelf is. Zijn verstand mag dan wel beperkt zijn, zijn wil mag dan wel boosaardig zijn, toch staat hij in een relatie tot God die hij weliswaar verloochenen maar niet verbreken kan, en die de essentiële zin van zijn leven vormt. Hij is de knoop waarin hemel en aarde vervlochten zijn” (p. 142).

In Wie is de mens? wemelt het van dit soort, kort en bondig maar zeer krachtig geformuleerde zinnen. Ze drukken de voor Heschel (en het joodse geloof) zo belangrijke gedachte uit, dat God en mens elkaars partner zijn in een verbond, sterker nog: dat God en mens elkaar nodig hebben. De mens zoekt God, maar het omgekeerde is evenzeer waar: God zoekt de mens. Het is de titel van zijn belangrijkste boek, God in Search of Man, waarin hij een inleiding op de filosofie van het jodendom ontwikkelt (oorspr. 1955).

In de jaren zestig bemoeit Heschel zich actief met de politieke discussies in Amerika en raakt hij betrokken bij de burgerrechtenbeweging van Martin Luther King en bij het verzet tegen de Vietnam-oorlog. Voor Heschel is het doen van Thora meer waard dan de studie ervan, dat demonstreert zijn politieke engagement.

Wie is de mens is een beknopt werk maar rijk aan inhoud. Het biedt een goede inleiding in de filosofie van Heschel, die als het gaat om de waarden en de opdracht tot humaniteit, ook nu nog verrassend actueel is. 

“De feitelijkheid van het mens-zijn hangt af van de vraag of het gevoel van schatplichtigheid van de mens een antwoord is op een transcendente verplichting. Zonder dat besef is de mens spiritueel leeg, niet creatief en niet verantwoordelijk. De mens is een wezen dat een opdracht heeft, en hij krijgt pas betekenis als hij zich van die opdracht bewust wordt” (p. 153).

Eerder gepubliceerd op NieuwWij en Bert Altena