"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Wie zoet is

Donderdag, 15 oktober, 2015

Geschreven door: A.H.J. Dautzenberg
Artikel door: Roel Smeets

Op schoot bij A.H.J.Dautzenberg

Schrijvers als A.H.J. Dautzenberg zijn schaars. Waar veel auteurs vandaag de dag op safe lijken te spelen in onderwerpkeuze, vertelperspectief, stilistiek of compositie, daar zoekt Dautzenberg  de ‘rafelranden van de moraal’ op. Zijn vastberaden en stevig gegronde maatschappelijk engagement, in combinatie met zijn experimenteerdrift op vormelijk niveau, onthullen de diepgewortelde ambities die aan zijn tiende boek Wie zoet is ten grondslag liggen. De vraag is: leidt deze – ongetwijfeld oprechte – geldingsdrang ergens toe of schiet zij haar doel voorbij?

Qua compositie is Wie zoet is ronduit briljant te noemen. Het eerste, derde en vijfde deel bestaan uit interviews die Arnold Veltkamp (middelbare leeftijd, salarisadministrateur) afneemt met mannen die Sinterklaas spelen. Deze interviews verschijnen vervolgens op Arnolds online blog – inclusief de reacties van reaguurders daarop. Al snel wordt duidelijk dat de interviewer – die recentelijk van de psychofarmaca af is en daardoor niet meer in een ‘gewatteerde wereld’ leeft – kampt met een jeugdtrauma dat iets met het Sinterklaasfeest te maken heeft.

In het tweede deel, dat bestaat uit geschreven brieven van de door Arnold ontvoerde Sinterklaas Nol, blijkt dat hij bovendien met de specifieke Sinterklaas waar hij naar op zoek was, niets goeds in de zin blijkt te hebben. In tegendeel zelfs. Die twee subjectieve en onbetrouwbare perspectieven – Arnolds interviews en Nols brieven – zijn samen zeer effectief: het tweede perspectief trekt het eerste in twijfel, en (in mindere mate) vice versa. Constant vraag je je af wie nu wat op zijn kerfstok heeft.

Korreltje zout

Alleen in het vierde deel is er sprake van een schijnbaar objectieve, neutrale en betrouwbare verteller, die verslag doet van de werkelijke lotgevallen van Arnold Veltkamp. Door die verteller, en ook door de verantwoording (die gek genoeg niet aan het einde van de roman staat, en daardoor ook een artistieke functie heeft), komen de interviews van Arnold en de brieven van Nol in een ander daglicht te staan.

Bergen

Al naar gelang de roman vordert kom de lezer er achter dat de psychisch getormenteerde Arnold nogal wat realiteitszin ontbeert en dat het werkelijkheidsgehalte van zijn interviews (en Nols brieven) misschien met een korreltje zout genomen moet worden. Deze passage uit één van Arnolds interviews maakt in ieder geval duidelijk dat zijn perceptie van de ‘buitenwereld’ sterk beïnvloed wordt door wat er zich onder de oppervlakte van zijn ‘binnenwereld’ afspeelt:

Er was iets in mij losgemaakt en dat moest eruit. Ik voelde een soort opdracht van binnenuit, een innerlijke drang die de uiterlijke manifestaties ontmaskerde. Herinneringen zitten alleen maar in de weg, ze houden de openbaring tegen. Het onbewuste moet verwezenlijkt worden, de onzichtbaarheid moet zichtbaar worden.

Heel concreet is dit een roman over Sinterklaas, of beter gezegd: over mannen die de behoefte voelen om zich jaarlijks in een tabberd (noem het vooral geen jurk) te hijsen, een mijter op te zetten, kinderen op schoot te nemen en deze met een baritonstem te vragen of ze wel braaf zijn geweest. Op zichzelf is dat al een fascinerend gegeven, maar Dautzenberg gaat een flinke stap verder. Het hoofdpersonage probeert in zijn interviews met zeven Sinterklazen een antwoord te vinden op de vraag waarom die mannen zo graag voor ‘kindervriend’ willen spelen, om bijgevolg een antwoord te krijgen op de vraag wie hem als kind onrecht heeft aangedaan. Dat hij zijn herinneringen niet allemaal op een rijtje heeft, maakt dat de antwoorden die hij meent te hebben gevonden allesbehalve betrouwbaar zijn.

De kracht van fictie

De vraag die na lezing van de roman rest is: als alles wat ik zojuist gelezen heb de fictionele creaties van een psychopaat zijn, wat is dan haar zeggingskracht? Er is zeker geen sprake van een goedkope literaire truc in de categorie ‘het was allemaal maar een droom.’ Dautzenberg maakt – weliswaar nergens expliciet, maar tussen de regels door – een statement: wat we voor waar aanzien, is slechts een kwestie van perspectief, afhankelijk van de verhalen waarin we geloven.

Extrapolaties naar allerhande maatschappelijke kwesties zijn snel gemaakt. Dat Dautzenberg zijn roman gecentreerd heeft rondom het Sinterklaasfeest is een logische keuze. Het maatschappelijke debat rondom deze nationale traditie, waaraan velen krampachtig vasthouden, is bij uitstek een voorbeeld van botsende overtuigingen en geloofssystemen. Het diep in onze samenleving verankerde verzinsel Sinterklaas – en momenteel natuurlijk vooral zijn knecht Zwarte Piet (die overigens nul keer voor komt in de roman) – is illustratief voor de kracht van fictie: als zij bedreigd wordt, gaan mensen op hun achterste benen staan.

Schoonheidsfoutjes

Desondanks valt er aan Wie zoet is wel het een en ander af te dingen. Hoewel de combinatie tussen de twee vertelperspectieven zeer goed werkt, kleven er ook nadelen aan. Aan veel vermoedens die je als lezer hebt ten opzichte van de psychische gesteldheid van Arnold, wordt door Nol in het tweede deel gehoor gegeven. Zo is het opvallend dat Arnold in zijn interviews alleen maar in de tegenwoordige tijd schrijft, zelfs als het over het verleden gaat (‘vroeger gaat het anders’). Nol vraagt zich vervolgens in zijn brieven af ‘waarom hij in zijn vragen de verleden tijd probeert te omzeilen’. Ja, dat vroegen wij lezers ons ook af. Die interpretatieve invullingen gaan zelfs zo ver dat Dautzenberg Nol de hamvraag laat stellen: ‘Zou hij als kind door een Sinterklaas misbruikt zijn?.’ Jammer.

Tel daar nog wat stilistische gruwelen bij op  – zoals de metafoor: ‘het zwart likt […] aan het keukenraam’ –  en wat al te opzichtige en nadrukkelijk aanwezige motieven (zoals een véél te frequent voorkomend spiegelmotief), en je kunt je toch niet aan de indruk onttrekken dat Dautzenberg wat al scheutig is geweest met zijn artistiek-literaire instrumentaria. Deze ‘schoonheidsfoutjes’ doen echter slechts ten dele af aan de meesterlijke compositie en het krachtige appel die de roman zo luisterrijk maken.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Geestman

Ik bestaat uit twee letters

En dan komen de foto's