"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Wij zijn licht

Vrijdag, 5 juni, 2020

Geschreven door: Gerda Blees
Artikel door: Anke Cuijpers

Boeiende en intelligente mozaïekroman

[Recensie] In Wij zijn licht van Gerda Blees sterft een vrouwelijk lid van een spirituele woongroep aan ondervoeding. Het verhaal begint terwijl deze Elisabeth op een luchtbed in de woonkamer sterft. De drie overige leden van de woongroep zitten om haar heen, en doen in feite niets anders dan wachten tot ze dood is. Blees heeft zich voor haar debuutroman laten inspireren door de werkelijkheid. Een krantenbericht over een spirituele woongroep waarvan een van de leden stierf aan ondervoeding, omdat de groep meende van licht en liefde te kunnen leven. Elisabeth, bij leven een uiterst zwijgzaam karakter, houdt er in deze roman een hart aan over dat net zo veel weegt als een hondenhart.

In vijfentwintig hoofdstukken, en met evenzovele vertellers, schetst Blees het delict en de nasleep ervan. De drie overige leden van de woongroep zijn plots verdachten geworden in een strafonderzoek. In hoeverre hebben zij schuld aan de dood van Elisabeth? De roman bevraagt de grenzen waar de verantwoordelijkheid voor je naaste overgaat in bemoeizucht, of juist onverschilligheid, en nalatigheid.

In elk hoofdstuk is telkens een andere wij aan het woord. De nacht is een wij, een sinaasappelgeur is een wij, maar ook twee sigaretten zijn een wij, of de Hellinkjes, familieleden van de twee zussen uit de woongroep. Het huis is een wij, al is het huis inmiddels veranderd in een plaats delict:

“Wij zijn de plaats delict. Nog niet zo lang geleden waren we gewoon een huis, nauwelijks verschillend van alle andere huizen in de wijk, al hadden we dan een paar merkwaardige bewoners en een licht afwijkend uiterlijk. Maar sinds er iemand in ons is doodgegaan en de politie is gekomen, heten wij plaats delict.”

Pf

De taal van Blees is lichtvoetig en precies. Sinds iemand in ons is doodgegaan, heten wij anders, zijn wij iets anders. De nauwgezette opmerkingsgave van de dichter, die Blees ook is, laat zich hier zien. Binnen de veelstemmige structuur van de roman komt dit talent goed tot zijn recht.

Elke entiteit, elk hoofdstuk, werpt een nieuw licht op de vraag wat een groep bepaalt, wat de grens is tussen wij en de ander, en hoe wij die grens bewaken. Een doodgewone, bruine boterham vraagt erom opgegeten te worden door Muriël, een van de leden van de woongroep die in eenzame opsluiting vastzit. Voor Muriël is dit een gewetensvraag. Het eten van een boterham druist tegen de afspraken van de woongroep in. Die afspraken in de woongroep worden voornamelijk door Melodie bedisseld. Zij is de oudere zus van Elisabeth, en oprichtster van de woongroep. Haar dominantie ervaart ze zelf als engelengeduld:

“’Het vergt heel wat, om met al jullie emoties om te moeten gaan,’ zegt ze tegen de anderen als die moeten huilen of boos worden of geen zin hebben om te praten. ‘Ik heb soms het gevoel dat ik beter weet wat er in jullie omgaat dan jullie zelf. Dat voelt als een hele verantwoordelijkheid, dat begrijpen jullie ook wel.'”

Vooral het mannelijk lid van de woongroep, Petrus, vindt het heerlijk om de verantwoordelijkheid over zijn woedeaanvallen uit handen te geven. Al realiseert hij zich niet dat hij daarmee ook zijn vermogen tot het uiten van kritiek uit handen geeft.

Bijzonder grappig is dat eindweegs deze roman het verhaal zelf opduikt als een verteller, en ironisch commentaar geeft op zichzelf. Het is op dat moment dat je zelf, in de hoedanigheid van lezer, sluw binnen de wereld van dit verhaal wordt getrokken. Binnen een wij waaraan geen ontsnappen is, want hoe loopt het af, wat gaat er nog gebeuren in de roman. Vragen die mijn lezershoofd bezighouden tijdens het lezen van een goed verhaal.

De roman is geen gefictionaliseerd verslag van een hongerdood. Het is een literaire bevraging van de werkelijkheid, en van groepen die zich overal en steeds opnieuw vormen. Die zich vormen uit een paar feiten, uit een dementie, uit het licht dat ons niets laat vergeten. De roman evolueert van het wij dat een nacht is, naar het wij dat het licht uit de titel is. De hongerkunstenaar van Kafka stierf door een gebrek aan aandacht, zijn kooi stond op het einde van het verhaal in een donker hoekje van het circus. De in tweestrijd verkerende Muriël, zal ze ontsnappen of blijven, staat in het strelende licht, en daarmee in de hoop gezien te worden. En waar Kafka’s hongerkunstenaar als oud stro bij elkaar wordt geveegd, wordt Elisabeth na haar dood zeer liefdevol ontleed. Door de patholoog, en door de schrijver. Het zijn de originele invalshoeken, het talent om het absurde in alledaagse dingen te signaleren en de nauwgezette taal van Blees die deze roman tot een zeer aan te bevelen roman maken.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub Van Alles