"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Wir können warten

Vrijdag, 15 juni, 2018

Geschreven door: Stefan Großmann
Artikel door: Chris Reinewald

Duits uitgevershuis tussen meeheulers, haatdragers en wegkijkers

[Recensie] Zijn slechte gezondheid belette de Oostenrijkse selfmade journalist, toneelschrijver en politiek commentator Stefan Großmann (1875-1935) zijn sleutelroman goed af te werken. Wir können warten (1935/2014) gaat over het liberaal-joods-Duitse uitgeefconcern Ullstein en geeft een beklemmend tijdsbeeld van het nazificerende Duitsland rond 1930. Onbedoeld – uiteraard – vallen er ook parallellen met onze tijd te trekken.

Großmann is de minst bekende van de Oostenrijkse en Duitse schrijvers die door het opkomend nazisme verdrukt raakten en uiteindelijk een publicatieverbod kregen. Stefan Zweig schreef gekwetst over hetgeen de culturele elite overkwam, Ödön von Horváth typeerde de nazificerende jeugd, Hans Fallada en Alfred Döblin hadden oog voor de sloebers en dommige meelopers. Großmann schetst hoe kunstenaars, journalisten en uitgevers zich gedroegen bij de sluipenderwijs veranderende Duitse samenleving. Zonder dat Großmann hem veel noemt werpt Hitler een steeds grotere slagschaduw.

Großmann voltooide Wir können warten in 1935. Maar door veranderende politieke gesterntes bleef het bijna een mensenleven lang ongepubliceerd liggen. Als tot het Christendom overgegane jood schreef Großmann vrijmoedig over zowel nationalisme (=nazisme) als antisemitisme, wat je in naoorlogs politiek-correct Duitsland als ‘Verharmlosung’ (onschuldigmakerij van het nazi-verleden) zou kunnen opvatten. Daarom haalde de nationale Oostenrijkse bibliotheek het manuscript pas in de 21ste eeuw uit het archief en verscheen het in 2014 bij een voormalige Oost-Berlijnse uitgeverij.

De overeenkomsten tussen toen en nu zijn opmerkelijk. Een gevaarlijke populist met psychopathische trekjes wordt staatshoofd. Goedwillenden leggen het af tegen meeheulers en baantjesjagers. Nepnieuws verdringt degelijke nieuwsgaring als opinievormer maar is ook een goed verdienmodel. Als burger moet je kleur bekennen. Verzet je je? Of wacht je rustig tot het onweer overtrekt?

Boekenkrant

Mein Kampf

Tien jaar voordat Großmann deze lijvige roman schreef recenseerde hij in het Weense cultuurweekblad Das Tage Buch van 1 november 1925 Mein Kampf, de politieke afrekening en autobiografie van een oproerkraaier, Adolf Hitler. Großmann was een van de weinigen die het boek aandachtig maar met weerzin las en het besprak. Bij toeval had hij de auteur, “de Verlosser uit Schwabingen” (een artistieke wijk in noord-München) eerder in de Beierse hoofdstad horen spreken.

In de roman laat Großmann een kunsthistorica Hitler omschrijven zoals hij in de boekrecensie deed:  een “onaanzienlijk mens van amper gemiddelde grootte.” Hij heeft opvallende puilogen die op een schildklierkwaal duiden. Als redenaar mist hij ieder talent en elk gevoel voor relativerende humor. Urenlang draaft hij door met een volledig ongestructureerd pathos in een betoog dat louter uit bodemloze trivialiteiten bestaat. Maar de zaal herkent zich in zijn verongelijktheid van een oorlogsinvalide die maar geen vrede wil sluiten.

Wanneer je ideeën op papier zet is er sprake van een innerlijke dialoog die Mein Kampf echter mist, stelt Großmann. Het boek is boos, verongelijkt en leugenachtig in zijn intellectuele aspiraties.

De partijkrant Völkische Beobachter sloeg terug en noemde Großmann een “brutale jood met verdachte voorliefdes voor Frankrijk. Een verloochenaar van het Duitse volk die daarom de strop verdient, als dat niet zonde zou zijn van het touw.”

In 1927 schreef Großmann dat de krant machtiger dan het boek was geworden. Toch verliet hij het vak, gedwongen door zijn later fatale maagziekte. Van het woelige Berlijn keerde hij terug naar zijn geboortestad Wenen. Hij vond dat hij zijn afnemende energie en anarcho-liberale geëngageerdheid beter in boekvorm kon samenballen. Wir können warten werd zijn indrukwekkende testament, ondanks de redactionele oneffenheden die de huidige uitgever erin liet staan.

Nepnieuws

De broers Kronstein in de roman baseerde Großmann op de bestaande Ullstein broers. Met hun zonen runden ze – als veelarmige octopus – in Berlijn een uitgeefconcern met boeken, serieuze, opiniërende kranten en onschuldige damesbladen maar ook stemming makende boulevardbladen. Vrijwel iedere Duitser en politieke opvatting werd bediend. Publiceren is geld verdienen.

Geregeld peilt een politiek ‘angehauchte’ broer iemand uit de regering om te horen welke koers hun krant(en) het best kan varen. Mag de serieuze krant bijvoorbeeld al minder vijandig over Frankrijk schrijven? Hoezeer ze elkaar inhoudelijk, zakelijk, technisch en organisatorisch ook aanvullen, onderling liggen de Kronstein-broers èn neven overhoop. Zij zien hoe de oude vermoeide kanselier Hindenburg de macht overdraagt aan de winnaar van de verkiezingen, de nationalist die een ware ‘Hitlerei’ opwekt. Bijgevolg is een opkomend antisemitisme. Als geassimileerde, zelfs Edelgermaans-blonde joden voorzien de Kronsteins dat hun zakenimperium en privéleven aangetast kan worden.

Friedrich Kronstein benadert Schollwitz, iemand van de inmiddels oude Weimar-politiek, als adviseur. Met hem als lobbyist zouden ze nog een lijntje hebben naar de nieuwe regering. Naast dit non fictie-aspect weeft Großmann op waarheid berustende romantische geschiedenissen door het verhaal. De intellectuele vrijgevochten Evelyne Goldschneider onderhoudt een platonische verhouding met Friedrich, de oudere, ziekelijke Kronstein broer. Ze verleidt hem haar op studiereis naar Italië te volgen. Als Renaissance-kenner werkt ze aan haar doctoraal. Kronstein, weduwnaar, zwicht en vraagt haar in Italië ten huwelijk.

Zijn broers vrezen dat hun aanstaande, eigengereide schoonzus het bedrijf zal willen meebesturen. Om Friedrich van zijn voornemen af te brengen sturen ze achter zijn rug een redacteur naar Parijs, waar Evelyne lang woonde. De redacteur moet iets schandaleus opduiken. Inderdaad. Hij spreekt – in slecht Frans – een conciërge die hem voorliegt over haar “woeste leven in een luxe bordeel.” Voor de redacteur weer in Berlijn terug is brengt een neef de roddel al in hun schandaalblad. Evelyne is razend dat de broers het nepnieuws niet meteen corrigeren.

Ze denkt dat Friedrich nu niet meer met haar wil trouwen. Ontgoocheld gaat ze in op een uitnodiging om in New York haar kunsthistorisch onderzoek verder voort te zetten. Een verzwakte Friedrich denkt dat zijn afwezige vriendin hem belogen heeft. In de ‘serieuze’ krant leest hij dat Evelyne al in New York zit. Maar zover is het nog niet. Friedrich overlijdt.

Zaakwaarnemer

De kwestie drijft de broers en hun zonen verder uiteen. Dan leggen de nieuwe machthebbers de middagkrant een tijdelijk verschijningsverbod op, wat grote verliezen met zich meebrengt. Ook binnen het bedrijf steekt de nieuwe orde in Duitsland op. Oude en joodse redacteuren moeten in het kader van de ‘Arisering’ plaats maken voor partijleden. Onder hen is Willi Krause, een kleine schreeuwlelijk, intrigant en machtsgeile ophitser. Het straatrumoer bereikt de werkvloer.

Bij een handgemeen rost Krause een wijze (wat karikaturaal beschreven) oude joodse, maar areligieuze redacteur af. Uiteindelijk zal de geliefde senior-redacteur – waarin Großmann zichzelf spiegelde – aan zijn verwondingen bezwijken. Schollwitz spreekt een herdenkingsrede uit. Hij benadrukt dat joden tot het Duitse erfgoed horen. Vertwijfeld kijken nu ook de tegenstanders naar hun directeurs. Het is toch hún bedrijf. Waarom staan ze niet meer pal voor hun medewerkers?

Emil Kronstein, de jongste broer bevordert Schollwitz tot zaakwaarnemer. Met gezond verstand gaat hij de uitgeverij reorganiseren. Rust in de tent. Geen gedwongen ontslagen wel licht dwingende afvloeiingsregelingen. Onderhandelingen met de Deutsche Bank die de uitgeverij voor een paar grijpstuivers wil confisqueren en nationaliseren.

Vanwege de kwestie Goldschneider reist Schollwitz naar Parijs met de loyale directiesecretaresse Ruth Berger, een jonge vrouw die bij haar moeder woont. Ondanks hun tegengestelde komaf krijgen de twee een relatie. Schollwitz is een aristocratische Pruis. Ruth joods. Toch tilt hij daar niet zo zwaar aan en vraagt haar ten huwelijk. Schollwitz vertelt zelfs trots aan een nazi dat hij met een joodse trouwt. De nazi ontraadt het hem maar prijst wel zijn ‘Zivilcourage’ (sociale moed). Schollwitz reist met Ruth naar het verwaarloosde voorvaderlijk slot in Mecklenburg. Daar merkt hij dat de rentmeesters hem oplichten. “En dat zijn Ariërs en geen joden, die dat soort praktijken altijd wordt aangewreven.”, briest hij tegen Ruth. (Hier maakt Großmann te nadrukkelijk een punt over vooroordelen.)

Het familiebedrijf valt uiteen. Een broer dood, twee verhuizen naar Frankrijk. Nummer vier speelt in zijn villa alleen maar kaart met uitgerangeerde artiesten. Emil, de laatst overgeblevene zet zijn kaarten op Schollwitz. Na een paar weken dwingt de overheid Schollwitz het bedrijf over te dragen: aan Krause, het gehate partijlid. Dan ontvangt Emil uit New York een brief van Evelyne, de voormalige aanstaande van zijn oudere broer. Het blijkt een hartenkreet: “Kom nu naar mij in Amerika. Ga hier verder met je leven. In Duitsland zul je alles verliezen.”

Emil aarzelt even maar stapt dan toch op de boot. Schollwitz trekt zich met Ruth terug in Mecklenburg. Hun verliefdheid stemt ze optimistisch. Ze gaan een nieuwe villa bouwen. Dat nieuwe, eeuwige Duitse rijk zal over een paar jaar vast voorbij zijn. “Laten we dat gewoon afwachten.”

Ullstein

De gehaaste maakgeschiedenis van Wir Können Warten leverde een minder goed boek op dan Hans Fallada’s verbluffende Jeder Stirbt Für Sich Allein (1949) over een Berlijns nazi-echtpaar dat na het sneuvelen van hun zoon verzet pleegt. Ook dat postuum verschenen boek is gebaseerd op ware gebeurtenissen.

Großmann maakt nogal wat omtrekkende bewegingen voordat je bij de broers en de neven belandt. Het boek opent met een politiek bewogen pastor die – vanwege zijn geliefde preken (!) – door een bevriend redacteur gevraagd wordt in de serieuze Kronstein-krant te schrijven. Met de zich ongemakkelijk voelende pastor belanden we in het decadente Berlijnse nachtleven. Na het theater schoven zakenmensen als de Kronsteins in nachtclubs aan tafel met revueartiesten, hoertjes, roddeltantes, naaktdanseresjes, middelmatige acteurs en zelfs partijleden. Ondanks politieke veranderingen was het nachtleven een vrijplaats, een niemandsland met een eigen mores: voor zover het duurde.

Als de bijfiguren later in het boek terugkeren blijkt of ze voor hun carrière meeheulen of niet. De pastor en de redacteur verdwijnen al vroeg in de coulissen. Großmann, ook theatercriticus, zet het ogenschijnlijk bandeloze theatervolkje neer als serieuze mensen.

Na het uitlezen sla je weer terug naar de informatieve inleiding. Erhard Schütz, terughoudend bezorger van het boek, vertelt daarin op welke figuren en situaties Großmann zich baseerde. Zo emigreerde de ‘echte’ Emil Kronstein: Hermann Ullstein pas in 1939 naar de VS. De Ullstein broers, een minder dan de Kronsteins, verloren in 1934 hun ‘geariseerde’ bedrijf dat naamloos opging in de Zentralverlag van de NSDAP.

Ullstein publiceerde in New York kort voor zijn dood in 1943 een Engelstalige bedrijfsgeschiedenis van het uitgevershuis. In 1952 gaf de Duitse overheid de uitgeverij en de rechten terug aan Heinrichs zoon Frederick. Zeven jaar leidde hij het bedrijf, dat inmiddels een steeds groter onderdeel werd van Springer Verlag maar tot op heden als uitgevershuis bestaat.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Stefan Großmann: Wir können warten oder Der Roman Ullstein. Voorwoord en bezorgd door Erhard Schütz.