"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Wolf Solent

Vrijdag, 9 september, 2022

Geschreven door: John Cowper Powys
Artikel door: Nico van der Sijde

Een aanstekelijk vreemd boek, vol van extatisch-mythische natuurbelevingen en Dostojevskiaanse kwellingen

[Recensie] Met even veel verbazing als plezier las ik Wolf Solent (1929), de meest succesvolle roman van de vrij onbekende Engelse schrijver John Cowper Powys (1872-1963). Eigenlijk was dat toeval. Ik zag eerst ineens dat mijn geliefde excentriekeling Willem Brakman veel van deze schrijver hield. Vervolgens trof ik in Zuiverende kroniek van Vestdijk een jubelend lang essay over Powys aan. Daarna kwam ik er al googelend achter dat Cowper Powys vurig werd bewonderd door George Steiner (die hem zelfs een evenknie van Tolstoi en Dostojevski noemde), Iris Murdoch en Angus Wilson. Vooral Wolf Solent, A Glastonbury Romance Autobiography en Porius worden door de Powys-bewonderaars hooglijk geroemd. Ook Weymouth Sands, Maiden Castle en Owen Glendower worden wel als “meesterwerken” betiteld. Toch is deze schrijver vrij onbekend, vooral omdat zijn boeken zo volkomen ongewoon zijn en zo enorm dik. Dat alles maakte mij heel nieuwsgierig, dus kocht ik Wolf Solent (in het Engels, al schijnt de – inmiddels verramsjte – vertaling heel goed te zijn). En ik ben heel tevreden.

Dorset
De excentrieke hoofdpersoon van dit boek, Wolf Solent, gaat op 35- jarige leeftijd terug naar het Dorset van zijn jeugd. Want in Londen is zijn leven en loopbaan vastgelopen. Al snel merkt de lezer dat Wolf sterk geneigd is om alles wat hij waarneemt te transformeren tot veelzeggend en symbolisch beeld. De coupé van de trein waarin hij afreist naar Dorset is voor hem bijvoorbeeld een schrikwekkend symbool voor wat er mis is met heel de gemoderniseerde wereld:

“In the dusty, sunlit space of that small tobacco- stained carriage he seemed to see, floating and helpless, an image of the whole round earth! And he saw it bleeding and victimized, like a smooth- bellied, vivisected frog. He saw it scooped and gouged and scraped and harrowed. He saw it hawked at out of the humming air. He saw it netted in a quivering entanglement of vibrations, heaving and shuddering under the weight of iron and stone”.

Extatische beelden
Op dat moment weten wij al dat Wolf zich totaal niet thuis voelt in de moderne wereld, maar de intensiteit van dit samenballende beeld is niettemin verrassend. Nog intenser zijn evenwel de vele beelden die daarna nog komen, vooral de extatische beelden die in Wolfs hoofd ontstaan door zijn hunkerende en alles in zich opzuigende blik op de natuur. Bijvoorbeeld het volgende, dat naar mijn idee heel fraai een sensatie van oneindigheid, leegte en onwerkelijkheid oproept: “Millions and millions of blue sky; and beyond that, millions of miles that could scarcely be called blue or any other colour- pure unalloyed emptiness, stretching outwards from where he sat- with his stick and coat opposite him- to no conceivable boundary or end! Didn’t that almost prove that the whole affair was a matter of thought? “

Ook kan ik uren kijken naar de volgende passage, waarin de toch al zo groene wereld nog vijf keer groener wordt door de vreemde lichtval: “The evening itself, through which they drove, following a road parallel to and a little to the right of that one which had ended with the cemetery, was beautiful with an exceptional kind of beauty. It was one of those spring evenings which are neither golden from the direct rays of the sinking sun, nor opalescent from their indirect diffused reflection. A chilly wind had arisen, covering the western sky, into which they were driving, with a thick bank of clouds. The result of this complete extinction of the sunset was that the world became a world in which every green thing upon its surface received a fivefold addition to its greenness. It was as if an enormous green tidal wave, composed of a substance more transluscent than water, had flowed over the whole earth; or rather as if some diaphanous essence of all the greenness created by long days of rain had evaporated during this one noon, only to fall down, with the approach of twilight, in a cold dark emerald- coloured dew”. Eveneens behoorlijk overweldigend vind ik de volgende extatische natuurbeleving, waarin water, lucht, hemel en aarde in elkaar reflecteren: “Filmy white clouds, so feathery that they faded into the air at their outer edges, swept northwards over the roofs of the town; while the liquid blue of the sky, visible in fluctuating pools and estuaries between those fleecy vapours, seemed to obliterate everything that was hard and opaque from the whole terrestial globe. So flowing and so diffused was the heaven above, that it seemd to spill and brim over, making the pavements underfoot appear like interstices of another, a second sky, whose receding depths were green instead of blue!”

Mythologie
In dit soort passages zien we Wolf onnavolgbaar jubelen over de natuur in het Dorset van zijn jeugd. Dat doet hij met de ongeremde intensiteit van een kind. En met een waarnemingsvermogen dat zich aan geen enkele conventie of conventionele begrenzing stoort. Niet met de al te routineuze blik van de volwassene, niet met de al te snel categoriserende blik van de al te moderne mens. Want geen enkel verschijnsel is voor Wolf gewoon: alle waarneming en beleving is een avontuur, en bijna alles leidt tot een epifanie die een verbluffend nieuw licht werpt op de hem omringende wereld en vaak ook op zijn eigen positie in die wereld. Al vrij vroeg in de roman mijmert hij over zijn “mythology”, zijn zo dierbare “life-illusion”. Dat is zijn innig gekoesterde voorliefde om zich helemaal onder te dompelen in “sensations” en vormen van “trance” die anderen niet kennen, om naar aanleiding van ogenschijnlijk doodgewone natuurervaringen helemaal te verzinken in de diepste diepten van zijn ziel, en om uit al die sensaties vervolgens magische en mythische werelden te weven die volkomen haaks staan op het realisme van alledag. Vaak waagt hij zich daarbij in de “margins of consciousness, where the rational fades away into the irrational”, en dus in ervaringsgebieden waar de woorden geen vat op hebben. Dus in ervaringen die niet mededeelbaar zijn, en strikt individueel. Hij wil deze bovendien niet eens met anderen delen, zoals hij ook niemand iets over het bestaan van zijn “mythology” en “life-illusion” wil vertellen. Misschien uit angst om zijn ervaringen te banaliseren of te versimpelen, wellicht uit vrees voor bespotting. Misschien ook vanwege hun broosheid: deze ervaringen maken immers allemaal onderdeel uit van een “life-illusion”, dus van een web van mythen en magische meerduidige beelden dat maar zo door de realiteit kan worden verscheurd, en dat bovendien doordesemd is van fundamentele onzekerheden en onoplosbare twijfels. Want elke ervaring is voor Wolf zodanig extatisch en verwonderlijk dat hij tevens niet te duiden is, en niet kan worden samengevat met een heldere en definitieve conclusie. Voorts ervaart Wolf dat zijn ervaringen steeds door heel andere ervaringen worden opgevolgd, door totaal nieuwe epifanieën die de vorige epifanieën vaak weerleggen, corrigeren, aanvullen of op zijn minst heel anders belichten.

Bovendien is Wolfs web van mythen door en door ambigu, en doordrenkt van angsten en vertwijfeling. Alles in Wolfs mythologie staat namelijk in het teken van de “cosmic struggle” tussen Goed en Kwaad. Ook de natuur in Dorset ziet hij in dat licht, net als de gebeurtenissen in het (fictieve) plaatsje Ramsgard. Er is ook echt wel het nodige aan de hand: Wolf krijgt de opdracht om een schandaalkroniek over Dorset te helpen schrijven vol van perversies; zijn ‘voorganger’ bij deze opdracht is onder mysterieuze en nooit opgehelderde omstandigheden gestorven; er is sprake van incest, onechte kinderen, liederlijke verdorvenheid, voornemens tot moord en zelfmoord, vlagen van waanzin en van lijkopgravingen op klaarlichte dag… Veel van de excentrieke personages in Wolf Solent zijn bovendien fundamenteel wanhopig, worden door innerlijke demonen gekweld, of worden door andere duistere affecten en motieven voortgedreven. En deze selectieve opsomming geeft nog maar een heel summier beeld van het kwaad dat in Wolf Solent overal woekert, in de natuur of zelfs tijdens een typisch Engels partijtje cricket of in pauzes tussen twee gemoedelijke kopjes thee.

Extatische fantasiebeelden
Wolfs epifanieën worden dan ook steeds duisterder, zwarter, troebeler, soms bijna “Gothic”. Een simpel meertje, Lenty Pond, wordt bijvoorbeeld door de onderwaterse modder en duisterheid een meeslepend symbool van doodsdreiging en verdorvenheid. Wat bij Wolf veel angst en walging oproept, maar ook fascinatie en een geheimzinnige verlokking. De witte maar bemodderde ledematen van twee jongens, die zwemmen in Lenty Pond, groeien uit tot symbolen van de ondoorgrondelijke verknopingen van pure blankheid en van het troebele kwaad dat die blankheid bezoedelt. De ogen van Jason Otter – een vertwijfelde dichter – roepen voor Wolf onbeschermde werelden op vol van pijn: “Jason’s own eyes were not tragic. They were something worse. They were exposed; they were stripped bare; they seemed to peer forth helplessly from the human skull behind them, as though some protective filaments that ought to have been there were NOT there!”. De jubelende epifanieën van Wolf worden steeds vaker afgewisseld met extatische fantasiebeelden over de tragiek die de natuur uitstraalt, over de alomtegenwoordige verrotting, of over de tragische maar onvermijdelijke sterfelijkheid van alle schepselen. Dat laatste meent hij zelfs al te horen in het gezang van merels, of het verlokkende en bijna erotische merelgezang dat een van zijn geliefden zo treffend na kan doen. En bovendien kan Wolf niet kiezen tussen twee complexe liefdes: die voor Gerda (een sublieme, erotisch aantrekkelijke schoonheid, maar Wolf vermoedt neigingen tot liederlijkheid en overspel, en omdat haar vader grafstenenmaker is zijn er ook associaties met de dood) en die voor Christie (een bijna Platoonse geliefde, en de welhaast volmaakte personificatie van filosofische vergeestelijking, maar ze is weinig “lichamelijk” en de liederlijkheid van haar vader spookt soms hinderlijk door Wolfs hoofd). Elk van deze twee liefdes geeft op zich al veel aanleiding tot twijfel en verscheurdheid. Al was het maar door hun erotische dubbelzinnigheid. En al was het maar door de – soms gesublimeerde, soms wanhopig verdrongen of soms uit angst onbevredigde – onderstromen van verlangens die zij bij Wolf oproepen. Maar de continue aarzeling tussen beide liefdes, en tussen de tegengestelde verlangens die zij omvatten, verscheurt Wolfs zelfs nog meer. Want die aarzeling splijt pas echt zijn toch al gespleten ik.

Indringende sfeerbeelden
Het overal sluimerende kwaad wordt door Powys werkelijk prachtig voelbaar gemaakt, in ongelofelijk indringende sfeerbeelden. Fascinerend daarbij is dat je nooit weet of dit kwaad echt een realistisch fenomeen is of een spookbeeld in Wolfs fantasie. Maar juist dat maakt het kwaad – en de alomtegenwoordigheid van sterfelijkheid en geval – voor mij extra ongrijpbaar en suggestief, en extra meeslepend. Bovendien, de uitgesponnen en minutieus beschreven “sensations” van Wolf leveren niet alleen prachtige natuurbeschrijvingen op, maar ook prachtige analyses van wat Wolf voelt en waarom. Daardoor krijg je niet alleen heel fraaie perspectieven aangeboden op de natuur in het Dorset van rond 1920, maar ook intrigerende glimpen op het brein van Wolf Solent. Powys grossiert in prachtige schilderingen van in elkaar resonerende binnen- en buitenwerelden, met een subtiliteit en nauwkeurigheid die mij soms herinnerde aan (de door Powys bewonderde) Proust. De intensiteit van zijn natuurbeleving doet mij sterk denken aan dichters als Wordsworth of aan Powys’ geliefde voorbeeld Thomas Hardy. Ook doen de belevingen van Wolf soms denken aan (de door Powys eveneens geadoreerde) Dostojevski, vanwege de toenemende koortsachtigheid en vertwijfeling ervan: de wijze waarop hij gekweld wordt door nauwelijks door hemzelf begrepen angsten, de wijze waarop hij ineens merkt dat hij een bepaalde handeling heeft verricht die hij helemaal niet bewust van plan was, de wijze waarop hij helemaal van de ene stemming in de andere wordt geslingerd en weer terug, en overkoepelend aan dat alles de existentiële vertwijfeling omdat zijn “life-illusions” allemaal aan gort gaan en omdat hij zonder die illusies geen enkele aanwijsbare identiteit heeft. Hij voelt zich steeds meer een verzameling van erratische stemmingen, onbestemde maar existentiële twijfels en onjuiste maar onontkoombare indrukken, zonder enig centrum of wezenskern. Zodat zijn steeds vaker herhaalde uitspraak “I am I”, die door zijn tautologische cirkelvormigheid toch al een slang is die in zijn eigen staart bijt, steeds nadrukkelijker een pijnlijk raadsel aangeeft. Ook al lijkt hij aan het slot van dit boek dit pijnlijke raadsel in al zijn pijnlijkheid te accepteren. Althans voorlopig, want alles is voorlopig in dit ongelofelijke boek.

Jubelend en zwartgallig
Ik werd behoorlijk meegesleept door de vele epifanieën in Wolf Solent, zowel de uitbundig jubelende als de meer zwartgallige vol reflecties over het ongrijpbare kwaad of over de tragiek van het bestaan. Ook de Dostojevskiaanse vertwijfeling van de hoofdpersoon vond ik heel fascinerend en indrukwekkend. Ik zou Powys – met een term van Brakman – een “ervaringsgenie” willen noemen: hij beschrijft immers heel overtuigend een hoofdpersoon die alles in de wereld ervaart als peilloos veelvormig raadsel, en die alle aspecten van deze raadsels gretig wil indrinken. Sommige filosofen denken dat de pre-moderne mens nog de verbijstering kende over het vele onbekende en onverklaarbare in de wereld, en dat mythen vorm gaven aan deze verbijstering over de wereld. Misschien geeft Wolf Solents persoonlijke mythologie wel een soortgelijke vorm aan een soortgelijke verbijstering. Misschien is ook Powys zelf bij uitstek pre-modern, omdat hij zich waagt in de ongrijpbare werelden die vooraf gaan aan onze ratio en onze wetenschappelijke wereldverklaringen. In elk geval maakte hij een heel vreemd boek over een wel heel vreemde wereld, die toch ook de onze is. Die vreemdheid zet hij zelfs extra kracht bij met zijn naar mijn smaak fenomenale stijl en vorm. En ik vond het heerlijk om mij ruim zeshonderd bladzijden lang te kunnen onderdompelen in die zo vreemde wereld, en in alle jubel en vertwijfeling die deze wereld oproept.

Hereditas Nexus

Eerder verschenen op Hebban

Boeken van deze Auteur: