"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Wolfstijd

Woensdag, 13 januari, 2021

Geschreven door: Harald Jahner
Artikel door: Marcel Hulspas

De eerstste tien jaar na WO-II in Duitsland

“Zonder wrok of haat aan de dag te leggen, moet het gedrag van de Amerikanen kille vijandigheid en afkeuring uitdrukken. De Duitsers moet duidelijk worden gemaakt dat zij verantwoordelijk zijn voor de Tweede Wereldoorlog, en dat het hen niet vergeven dat ze andere volkeren onder hun heerschappij afschuwelijk hebben onderdrukt”.

[Recensie] Aldus een richtlijn voor Amerikaans militair personeel, even voor het einde van de oorlog. Verbroedering tussen de overwinnaars en de verslagen Duitsers moest te allen tijde voorkomen worden. Dat was de gulden regel. Een hand geven, snoep uitdelen, gezamenlijk feest vieren – het was allemaal verboden. Want álle Duitsers waren in principe schuldig aan de oorlog. Ze waren militaristisch en autoritair; ze hadden allemaal achter de Führer aangelopen en waren allemaal door het nazisysteem gehersenspoeld.

Ze hadden geen vriendelijk contact verdiend – en dat was misschien nog gevaarlijk ook. Wat dat betreft mochten de Russische soldaten veel meer. De Russische visie op Duitsers was gebaseerd op marxistische theorie. Die stelde dat het Duitse volk van arbeiders en boeren misleid was door de kapitalistische elite. Ze waren onderdrukt – en werden nu door de Russen bevrijd. Reden voor een gezamenlijk feestje!

Het geallieerde beeld van de Duitsers, gebaseerd op de pop psychology die ontstaan was rond de figuren van Hitler en ‘de Duitser’, hield zoals bekend niet lang stand. De Amerikaanse soldaten, die net hun strenge instructies hadden gehad, stonden stomverbaasd over de hartelijke ontvangst die hen overal ten deel viel (en dat terwijl men voor de Russische ‘bevrijders’ op de vlucht sloeg). Overal werden de Amerikanen als helden binnengehaald, en de samenwerking met ambtenaren en ondernemers liep van een leien dakje. Iedereen schakelde probleemloos over van hard werken voor de Führer naar hard werken voor de bezetter. Het Duitse volk had, zo leek het, een wonderbaarlijke transformatie ondergaan.

Boekenkrant

Die transformatie, die nieuwe start (het beroemde Stunde Null) is het centrale onderwerp van Harald Jähners Wolfstijd. De mythe van de transformatie en de realiteit. Mythe, want de meegaandheid van de onderworpen Duitsers verschilde in wezen niet van hun houding ten tijde van het Derde Rijk. Daaraan lag geen diepe psychologische ommekeer ten grondslag; Jähner laat ook zien dat antisemitisme en raciaal denken doodnormaal bleven, ook ná de val van Hitler. En vrijwel niemand nam daar aanstoot aan. (De échte omslag in het denken zou zich pas in de jaren zestig gaan aftekenen.) En echt schuldig wilden de Duitsers zich ook niet voelen. De realisering dat men schuldig was, dat Duitsland de oorlog was gestart, werd al heel snel verdrongen door het trotse besef dat men de totale verwoesting had meegemaakt en overleefd. Als was de Duitse nederlaag een natuurramp geweest.

Tegelijkertijd beschrijft Harald Jähner hoe de houding van de Duitsers in de laatste oorlogsmaanden radicaal omsloeg. Tot 1942 overheerste de euforie, daarna kroop de angst voor de ondergang naderbij. Vanaf 1944 overheerste het gevoel dat men door moest vechten, wellicht tot het bittere einde – zelfs de heftigste bombardementen konden die vastberadenheid niet breken – maar de zes maanden waarin Duitsland onder de voet werd gelopen, van november 1944 tot mei 1945, vormden het keerpunt. In de populaire geschiedschrijving bestaat de neiging om in één keer over te stappen van het Ardennenoffensief, winter ’44, naar de capitulatie van Berlijn – maar het kostte dus werkelijk zes maanden vechten om die afstand af te leggen. Net zo hadden de Russen zes maanden nodig van de Poolse grens naar de Duitse hoofdstad. En vooral in die regio hebben nog enorme veldslagen plaatsgevonden. Het waren dié maanden waarin niet alleen de nederlaag heel nabij kwam, maar waarin ook het nazibewind zich van zijn zwartste kant liet zien en de eigen bevolking terroriseerde. Toen realiseerde de overgrote meerderheid van de Duitsers zich dat het écht afgelopen was, en dat uit het puin van Hitlers rijk een nieuwe samenleving moest worden opgebouwd.

Letterlijk. Nadat de kanonnen tot zwijgen waren gekomen, hoorde je overal het zachte, driftige geklop van de Trümmerfrauen, de ontelbare vrouwelijke vrijwilligers (de mannen waren weg, ergens, of al dood) die de bergen puin opruimden, emmertje voor emmertje, en de nog gave bakstenen schoon bikten. Oude en jonge vrouwen; rijk en arm. ‘Die emmerketens,’ schrijft Jähner, ‘boden een fantastische metafoor voor de gemeenschapszin waar de ingestorte maatschappij om zat te springen. Wat een contrast: hier de half ingestorte ruïnes, daar de verbondenheid van de emmerketen! Het verleende de wederopbouw een heroïsch-erotisch gezicht waarmee de Duitsers zich dankbaar konden identificeren en waarop ze ondanks de nederlaag trots konden zijn.’

Maar het dagelijks leven bleef drie jaar lang puin ruimen, voortmodderen, armoede aangevuld met honger, betalen met sigaretten of gewoon de Amerikaanse legervoorraden plunderen. De omslag richting het beroemde Wirtschafswunder vond pas plaats in de zomer van 1948, met de geldhervorming. Na maanden van wilde geruchten (waarin winkels regelmatig leeg waren omdat eigenaren van de oude Reichsmarken de bui voelden aankomen), kregen de Duitsers op 19 juni te horen dat ze de dag daarna veertig nieuwe marken konden krijgen in ruil voor zestig oude marken. Om te starten. Die maand zouden bedrijven en banken omschakelen, en half juli konden ze 20 nieuwe marken krijgen voor 20 oude – en daarna was het schluss, daarna waren de opgespaarde Reichsmarken niets meer waard. Daarmee werd in één maand 93 procent van het Reichsmark-spaargeld waardeloos gemaakt. Verzet was er nauwelijks.

De geldhervorming was de opmaat voor de intocht van de Marshallhulp, die op zijn beurt weer voor een bitter noodzakelijke boost van de Duitse economie zorgde. (Verschil moest er zijn: Duitsland was het enige land dat uitsluitend leningen kreeg, geen giften zoals de andere.) Aan arbeiders was geen gebrek; de massale volksverhuizingen van begin 1945 hadden ervoor gezorgd dat er miljoenen migranten waren die dolgraag aan de slag gingen. Een paar jaar van groei later leek de ‘Wolfstijd’ al een ver verleden. Men keek met een zekere nostalgie terug op die rauwe jaren waarin het leven hard was geweest, maar men ook met weinig tevreden was geweest. Zei men, achteraf.

Jähner schetst een caleidoscopisch beeld van tien jaar Duitsland na de oorlog. De puin en de chaos van de eerste jaren, de veranderde positie van de vrouw, de CIA-bemoeienis met de nieuwe Duitse cultuur, de opkomst van het niervormige tafeltje, carnavalsoptochten te midden van het puin, cafés in kelders, het dagelijks honger lijden, een nieuw bestaan opbouwen, de verbroedering met de bezetter, de verdringing van andermans leed, het ontstaan van twee nieuwe Duitse naties die na 1948 onherroepelijk uit elkaar drijven. En dat alles in een superieure, dan weer ironische, dan weer scherp analyserende stijl. Bijna – het enige dat naar mijn bescheiden mening ontbreekt, of slechts in de marge verschijnt, is het ontstaan van een nieuw generatie politici en van de twee politieke systemen. Maar dat mag niet afdoen aan deze prestatie. ‘Wolfstijd’ zet alle onderdelen van een chaotisch tijdperk in scherp perspectief. En wie eraan begint, wordt genadeloos meegesleurd naar het einde. Een hoopvol einde, dat gelukkig wel.

Eerder verschenen op Sargasso

Boeken van deze Auteur: