"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Zandloper

Vrijdag, 27 januari, 2023

Geschreven door: Danilo Kiš
Artikel door: Nico van der Sijde

Fraai sluitstuk van een imposante trilogie

[Recensie] Door het recent uitgegeven Homo Poëticus kreeg ik weer veel zin in de prachtboeken van de Servo- Kroaat Danilo Kis (1935-1989), waarvan ik jaren geleden zo genoot. Dus herlas ik met veel plezier zijn imposante trilogie: Tuin, as en Kinderleed, en nu dan Zandloper. Een waardige en fraaie afsluiting, ook al is Zandloper wel verreweg het meest weerbarstige en taaie boek van deze drie.

Trilogie
Deze hele trilogie is biografisch en autobiografisch, omdat Kis vertelt over zijn in Auschwitz vermoorde vader en zichzelf als klein jongetje in de WO II-jaren. Tegelijk is de trilogie opvallend “defamiliariserend” (zoals wordt toegelicht in Homo Poëticus) omdat Kis bewust kiest voor stijlfiguren, invalshoeken en procedés die zijn vertelling nadrukkelijk ongewoon en vreemd maken. Gemeenplaatsen, abstracties en al te routineuze perspectieven wilde Kis namelijk uit alle macht doorbreken, omdat die volgens hem in de weg staan van een heldere en lucide kijk op de dingen. Bovendien haatte hij de versimpelende labels van ideologen, en het zijns inziens al te makkelijke sentimentele pathos van de conventionele slachtofferverhalen. Zijn vader was, volgens Kis, niet zomaar te labelen als “een slachtoffer van de holocaust”. Dat zou immers een reductie zijn: een persoon heeft wel honderden kenmerken, en is nooit alleen maar slachtoffer. Wat zijn vader deed, voelde en doormaakte wilde Kis dus niet vangen in transparante beelden of conventionele verhalen: dan immers zou hij het levensverhaal van zijn vader veel te simpel en gewoon maken, en ook veel te weinig recht doen aan de onvoorstelbaarheid, ongrijpbaarheid en raadselachtige ongewoonheid daarvan. Bovendien is die vader ook voor Kis zelf een raadsel, omdat diens levensloop ook voor Kis vol zit met open plekken, leemtes, gissingen, lacunes. De vader is dus een onbekende voor zijn zoon. En ook dat wilde Kis volgens mij nadrukkelijk voelbaar maken in deze trilogie.

Ongewone perspectieven
Vandaar dat Kis in Kinderleed kiest voor korte, opmerkelijk poëtische verhalen, waarin alles alleen maar tussen de regels door wordt gezegd en waarin de vader vooral een afwezige is die alleen aan de horizon verschijnt. Vandaar dat Kis in Tuin, as kiest voor barokke, extreme fantasie, in Bruno Schulz-achtige stijl: een ketterse fantasie die door zijn radicaal fantastische karakter en zijn ongrijpbare meerduidigheid ook een protest is tegen alle conventies en tegen de realiteit zoals die zich aan ons voordoet. En vandaar dat Kis in Zandloper weer voor heel andere, maar minstens zo vervreemdende procedés kiest: procedés die meer inzoomen op de vader dan de vorige boeken, maar wel op een opmerkelijk distantiërende manier die het toch al niet geringe raadsel uit de vorige boeken nog verder vergroot. Want de barokke en ongeremde fantast Eduard Sam uit Tuin, as heet hier E.S.: alsof hij geen naam meer heeft en alleen nog zijn initialen. En we zien hem vanuit verschillende, soms heel ongewone perspectieven: als een anonieme, contourloze en nauwelijks herkenbare figuur die vanuit een soort niet- wetend cameraoog vanuit de verte wordt bekeken; als een ik-figuur die reageert op de hem gestelde vragen in een vrij beklemmend getuigenverhoor; als een onnavolgbaar fabulerende en fantasievol filosoferende ik-figuur in hoofdstukken met als titel ‘Notities van een waanzinnige’; als een van buitenaf bekeken hij-figuur in vraag-antwoord verhalen in de stijl van de katholieke catechismus; enzovoort, enzoverder. Die vraag-antwoord stijl, die in nogal schril contrast staat met de soms navrante inhoud, doet tevens denken aan het voorlaatste hoofdstuk van James Joyce’s Ulysses. Zoals E.S. soms doet denken aan Leopold Bloom, ook door zijn Odyssee-achtige omzwervingen, maar dan zonder thuiskomst.

Authentiek document
Aan het slot van Zandloper vind je verrassend genoeg ineens een brief, naar het schijnt van Eduard Kis zelf. Een naar het schijnt authentiek document dus, een letterlijke kopie van de laatste brief die Kis’ vader ooit schreef, vlak door zijn fatale deportatie. Een brief die alleen al door zijn slotregel “Het is beter te behoren tot de vervolgden dan tot de vervolgers” voor behoorlijk wat kippenvel zorgt. Bovendien een brief waarin de briefschrijver in korte terzijdes beschrijft of zinspeelt op een flink aantal pijnlijke en onbevattelijke belevenissen. Veel van die belevenissen zijn, zo besef je als lezer, vanuit andere perspectieven belicht in de hoofdstukken daarvoor. Maar dan wel op “defamiliariserende”, en dus ongewoon-makende manier: zodanig dus dat die belevenissen hun onbevattelijkheid nadrukkelijk behouden. En precies dat zorgt voor een mooie samenhang tussen de vervreemdende hoofdstukken van Zandloper en die zo ontroerende, authentieke brief aan het slot. Want de moeilijk te duiden open plekken in die brief blijven hun openheid behouden, en juist dat is zo mooi.

Raadselachtige prologen
Zandloper start met een van de raadselachtigste prologen die ik ooit gezien heb: een proloog waarin een tastende en zoekende blik van een anonieme kijker heel geleidelijk aan vormen begint te herkennen in een maar nauwelijks verlichte kamer vol schaduwen. Wat dan leidt tot een lange, voor sommigen misschien ondraaglijk saaie en duistere beschrijving van optische effecten en drogbeelden, die dan weer worden vergeleken met een (in het boek ook afgebeeld) plaatje dat je op twee manieren bekijken kunt: kijk je naar de zwarte stukken, dan zie je de afbeelding van twee symmetrisch afgebeelde en elkaar aankijkende gezichten en profil; kijk je naar de witte stukken, dan zie je een vaas of een zandloper. Maar die vaas of zandloper kun je dan tegelijk opvatten als “een lege ruimte, een negatief, dus schijn”… Heel opmerkelijk, maar wel een fraaie metafoor voor hoe de roman “Zandloper” ook doordesemd is van schaduwen, lege ruimtes, scenes die aarzelen tussen zijn en schijn. Zoals de hele proloog de lezer goed in de stemming brengt voor een raadsel dat zich alleen zeer geleidelijk en zeer ten dele ontvouwt. Of voor het spel van onthulling en verhulling dat Zandloper op al zijn pagina’s volhoudt.

Wegsijpelen
Bovendien, in de eerder aangehaalde brief aan het slot zegt de briefschrijver dat hij stof genoeg heeft “voor een triviale roman vol gruwelen, die ik de volgende titels zou kunnen geven: ‘Parade in de harem’, of ‘Viering van het paasfeest op een joods buitenverblijf’, of ‘Zandloper’ (alles sijpelt weg, zusjelief)”. Dat die zandloper zo nadrukkelijk geassocieerd wordt met het wegsijpelen van alles, past volgens mij naadloos bij dat beeld in de proloog van de zandloper als “een lege ruimte”. Zeker als je bedenkt hoezeer Zandloper is gevuld met leegte, de dood, het niets, of – zoals de dood ook wel genoemd wordt – het Niet. Zandloper is zonder meer een passende titel voor dit boek, door het wegsijpelen dat in de afsluitende brief wordt genoemd. Maar Kis geeft nog extra lading daaraan door in de zo raadselachtige proloog te zinspelen op een zandloper als optisch effect, als leegte, als fotonegatief. Dat vind ik toch wel heel kunstig, en zelfs behoorlijk indringend.

Veel van de andere vervreemdende procedés vind ik echter minstens zo indringend en ontroerend. In een van de hoofdstukken getiteld ‘Gerechtelijk onderzoek’, die allemaal bestaan uit vraag- antwoord passages die – zoals eerder gezegd – doen denken aan de katholieke catechismus, is E.S. te gast bij zijn vriend Gavanski. Op de laconieke en bijna onderkoelde vraag “Welke gemeenschappelijke kennissen kwamen nog ter sprake?” volgt dan een opsomming van maar liefst vijf bladzijden lang. Ik citeer een klein stuk daaruit: “De heer Adrián Fehér, bijgenaamd Fedya, die zich twee jaar geleden had verhangen vanwege ondraaglijke hoofdpijn; de heer Maxim Freud, geneesheerdirecteur, die op 24 januari 1942 werd gefusilleerd en wiens hersenen, buiten de schedel, een hele dag op de hoek van de Miletić- en de Grčolškolskastraat in de papperige sneeuw hadden gelegen; een zekere Sándor (achternaam onbekend) die drie liter rosé achter elkaar kon opdrinken; […] de heer Béla Sternberg, hoofdinspecteur bij de spoorwegen, die zich in december 1941 onder een goederentrein had gegooid bij een tunnel en die in zijn afscheidsbrief had aangevoerd tot deze stap te zijn overgegaan vanwege de “algemene chaos”; […] de heer Zarko Urcelac, bakker, wiens snor en oren ze hadden afgesneden, maar die het er levend afgebracht had; mevrouw König, onderwijzeres, die verkracht was door Hongaarse soldaten en daarna doodgestoken met bajonetten; […] de heer Deszö Guttmann, ingenieur, die drie jaar geleden in de sneltrein Novi Sad – Boedapest aan de noodrem had getrokken, met als excuus dat de wind zijn zijden zakdoek, een dierbaar aandenken, had weggeblazen; […] mejuffrouw Mariska Kenyeres, prostituee, geboren in Pecs, die zich in 1922 had vergiftigd met bijtende soda, twee dagen na haar bruiloft met een rijke man; […].”

Vervreemdend
Een dergelijke opsomming is wel heel vervreemdend en ongewoon, zeker als je bedenkt hoe weinig overeenkomsten de opgesomde kennissen hebben. Maar juist al die verschillen en contrasten geven dan ook wel weer een ongewoon poëtisch effect, net als in de beroemde opsommingen van Borges (bijvoorbeeld in De Aleph). Juist de heterogeniteit maakt de opsomming dus ook onverwacht poëtisch. Wat nog wordt versterkt door onverwachte details als een zijden zakdoek, weggeblazen door de wind. Bovendien zijn veel van de opgesomde personages dood, verdwenen, vermoord, of anderszins in het ongeluk gestort, zij het iedereen op zijn of haar geheel eigen wijze. Daardoor is die opsomming, juist door zijn ongewone lengte en heterogeniteit, een wel heel passend beeld voor hoe dood en verderf om zich heen grepen in die hectische oorlogsjaren. Zeker in de Joodse milieus. Bovendien is het opsommen van al die namen, personen en lotgevallen ook een manier om de doden te gedenken: de opsomming getuigt als het ware van een onblusbaar verlangen alles op te tekenen, niets verloren te laten gaan, alle doden en alle details uit hun voorbije levens te bewaren. En dat is misschien nog wel het meest indringend en ontroerend.

Notities van een waanzinnige
In ‘Notities van een waanzinnige (V)’ zegt E.S. bovendien niet voor niets: “Mijn lijk zal mijn ark zijn, en mijn dood een langdurig drijven op de golven der eeuwigheid. Niets in het Niet. Wat kon ik anders tegenover het Niet stellen dan die ark, waarop ik alles wilde bijeenbrengen wat me na stond, mensen, vogels, wilde dieren en planten, alles wat ik in mijn oog en mijn hart droeg, op dat schip met drie dekken van mijn lichaam en mijn ziel. Ik wilde dat alles bij me hebben in de dood, zoals de farao’s in de gewijde rust van hun graven, ik wilde dat alles zou blijven zoals het was: dat in de eeuwigheid de vogels voor mij zouden zingen. Ik wilde de boot van Charon vervangen door een andere, minder hopeloze en minder eenzame, de onvoorstelbare leegte van de eeuwigheid veredelen met bittere aardse kruiden, die voortkomen uit hart van de mens, de leegte van de eeuwigheid waarin geen geluid te horen is veredelen met het geroep van de koekoek en het gezang van de leeuwerik”. De pagina’s lange opsomming van dode en verdwenen kennissen is dan, naar mijn idee, onderdeel van de ark die E.S. na zijn dood wil zijn. Hij zegt immers ook: “mijn bewustzijn verzet zich […] tegen het Niet met een egoïsme zonder weerga, verzet zich tegen het schandaal van de dood via die hartstochtelijke metafoor die dat handjevol mensen en dat beetje liefde bij elkaar wil brengen dat mijn leven maakte tot wat het was. Ik wilde dus, en dat wil ik nog steeds, scheiden uit het leven samen met specimina van mensen, van flora en fauna, dat alles een plaats geven in mijn hart als in een ark, ze opsluiten onder mijn oogleden als die voor de laatste maal dichtgaan. Ik wilde die zuiver abstractie het Niet binnensmokkelen, die in het geheim over de drempel zal kunnen worden gebracht […]: de drempel van het Niet”.

Ja, de dood is een schandaal volgens E.S., zo onbevattelijk bovendien dat hij het alleen kan aanduiden met termen als “het Niet” of elders met het “verschrikkelijke, schrikwekkende woord GROOT”. In verband met dat laatste woord, dat volgens hem onvoorstelbare adjectief, spreekt hij bovendien van “het onvermogen van mijn geest en mijn bewustzijn om bij dat adjectief een substantief te voegen, want daarmee, met die verklaring van begrippen, zou de essentie van mijn nachtmerrie duidelijker zijn geworden, de verschrikking zou misschien menselijke contouren hebben gekregen, of althans de vorm van een duidelijke, gedefinieerde verschrikking hebben aangenomen”. De dood en het Niet blijven voor E.S. dus een niet-gedefinieerde verschrikking die juist geen menselijke of anderszins begrijpelijke contouren aanneemt. Zijn droom om na zijn dood een ark te zijn, een ark die sporen van leven het grote Niet binnensmokkelt, is bovendien een onmogelijke droom: het Niet is even onvoorstelbaar als onmetelijk, even ongedefinieerd als onontkoombaar. Het Niets blijft het Niets, ook als een dode als een ark vele levens onder zijn oogleden bewaart. En dan is die ark nauwelijks een serieuze ark. Maar toch ben ik geneigd om het boek Zandloper als een serieuze ark te zien. Omdat daarin de brief van Eduard Kis is bewaard, zijn laatste levensteken. Omdat ook de vele open plekken in die brief als open plekken worden bewaard, of worden uitgewerkt in scenes vol openheid. Omdat in “Zandloper” vele verdwenen en gedode kennissen van E.S. en zijn vriend Gavanski worden bewaard, in een ellenlange opsomming. Omdat in Zandloper vele raadselachtige belevenissen en ervaringen van E.S. zijn bewaard, en dan ook echt als raadsels die hun geheim niet prijsgeven. En omdat Zandloper, juist door zijn vele vervreemdende procedés en zijn zo vervreemdende en soms zelfs hermetische stijl, ook de onbevattelijke ongewoonheid bewaart van E.S. (en Eduard Kis) voorbije leven.

Suggestieve stijl
Kortom, wat een trilogie was dit. Ik was geïmponeerd door de poëtische en suggestieve stijl van Kinderleed, en helemaal flabbergasted door de ketterse fantasie van Tuin, as. Dat laatste, fenomenale boek vond ik het hoogtepunt van deze trilogie. Maar ook Zandloper vond ik imponerend, omdat Kis daarin nog weer een geheel andere stijl kiest die nog weer nieuwe vervreemdende perspectieven opent. En omdat Zandloper, samen met de andere twee boeken, de raadsels niet oplost, maar juist als onuitputtelijke raadsels laat zien. Kis schreef met deze trilogie een mooi grafmonument voor zijn vader, in de enigmatische gedaante of vermomming van Eduard Sam of E.S. En Zandloper is een prachtige sluitsteen van dat zo imposante grafmonument.

Eerder verschenen op Hebban

Boekenkrant

Boeken van deze Auteur: