"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Zonder titel zonder jaar

Dinsdag, 21 december, 2021

Geschreven door: Nicolaas Matsier
Artikel door: Rob Schouten

Opvolger scheert voorganger

[Recensie] Jaren geleden, misschien wel meer dan twintig jaar her, hoorde ik prozaschrijver Nicolaas Matsier eens in het onvolprezen VPRO-interviewprogramma De ochtenden (urenlange onbekorte interviews), haast beschroomd zeggen dat hij graag eens een dichtbundel zou schrijven. Mijn nieuwsgierigheid was direct gewekt: wat zou hij in de poëzie zien dat hij niet in zijn heldere, precieze, verlichte proza kwijt kon? Gestamel? Lyriek? Ondoorgrondelijke gedachten? Die bundel is er inmiddels, paradoxaal getiteld 

Een geheimzinnig dichter is Matsier niet. Je kunt hem als het ware met de vinger bij de tekst volgen. Gedichten over vergankelijkheid in soorten en maten, nogal wat rivieren die stromen en nooit stilstaan, de natuur die groeit en bloeit en weer ondergaat, de gelijktijdigheid van alles. Zo’n gedicht als Bedding over water dat voor het eerst de bedding betreedt, is karakteristiek: “verrast volgt zij haar bedding de rivier./ Zij stroomt hier voor het eerst”. Het is eigenlijk verbazingwekkender dat Matsier zo’n uitgekauwd onderwerp bij de kop durft te nemen, maar het ís dan ook wel wat, als je erbij stilstaat: de tijd die verglijdt. De dichter voelt het overal: “zelfs de draad/ splinternieuw garen// dat je haalt door het oog/ van de naald doet het./ Slijten, meteen al.” En ook als hij zich scheert, komt de universele stroom van Heraclitus onverbiddelijk langs: 

“Elke baard is de laatste baard
wie zich scheert ziet bijna niets
hij kijkt naar het verdwijnen
en beluistert het bijbehorend zoemen 

nooit heb ik hetzelfde gezicht geschoren
het is de opvolger die de voorganger scheert.”

Boekenkrant

Opvallend is het ontbreken van weemoed om al dat vergane en vergankelijke, ieder sentiment is uitgebannen of in elk geval gesublimeerd. Dat geeft deze gedichten een eigen, ik wil niet zeggen zakelijke, maar wel filosofische uitstraling. Geen wonder dat Matsier een gedicht schrijft over de eindeloze dagboekschrijver Henri-Fréderic Amiel, die zijn hele leven droog en feitelijk noteerde tot de laatste snik aan toe: inventariseren meer dan sentimentaliseren. Toch gaan er in Matsiers (en Amiels en die van u en mij) gedachten over tijd en vergankelijkheid gigantische kwesties en vragen schuil, zoals in het gedicht Tijdgenoot waarin de vraag gesteld wordt of god een tijdgenoot is, en je kinderen en dus ‘ook de kleine spin/ die ik zojuist naar buiten bracht’. Veelzeggend detail trouwens: die naar buiten gebrachte spin, je bespeurt volkomen impliciet en onuitgesproken een verlangen naar boeddhistisch welbevinden in Zonder titel zonder jaar: opgaan in het niets, misschien is dat bij alle tijd- en plaatsgebondenheid wel het hoogste goed.

Matsiers eersteling is er een om in rond te dwalen, niet zozeer in de gedichten zelf als wel in de gedachten die deze gedichten bij je oproepen. Alles wat hier staat, roert namelijk op een of andere manier algemeen menselijke vraagstukken aan. Het zet je aan het denken, niet over iets nieuws maar over de eeuwenoude vragen van het bestaan. Het herinnert aan de oude Griekse natuurfilosofen en hun verlangen om de raadsels van het heelal, de aarde en de natuur op te lossen. Het is daarmee in zekere zin ook een heidense bundel, van vóór de natuurkundige dan wel christelijke antwoorden van onze beschaving. Ik zie vooral een zeventigjarige jongen in bed liggen, nadenkend over tijd en eeuwigheid.De mooiste gedichten zijn misschien die over al die doelgerichte wezens die de denker omringen en tot voorbeeld strekken, over de haas die als een speer door het land rent, maar waarheen? De jogger die blijft joggen, de onvermoeibare zwemmer: zij allen lijken van existentiële bespiegelingen geen last te hebben. Het lijkt de ideale staat die de eenzelvige peinzer slechts met moeite bereikt. Voor hem is er het Miserere van Allegri, gezongen in ‘de dienst der duisternis’ maar vol ‘goedertierenheid’ en ‘mededogen’. Alles eigenlijk heel eenvoudig en primair maar precies zoals het is.

Eerder verschenen op poëzieclub