"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Borsten

Vrijdag, 7 augustus, 2020

Geschreven door: Ramón Gómez de la Serna
Artikel door: Ger Groot

Hebben engelen welvingen? en andere prangende vragen

[Recensie] Het moet een onvergetelijke ervaring geweest zijn. Lopend in een dichte massa in Madrid voelt de Spaanse schrijver Ramón Gómez de la Serna “plotseling iets zachts, een erg weke knokkel op mijn rug kloppen”. Omkijken doet hij niet, want “dat kloppen op de deur van mijn rug was erg aangenaam”. Zo dicht mogelijk blijft hij tegen het vrouwenlichaam achter hem aanlopen, dat van zijn kant blijft aandringen. “Kilometers en kilometers moet ik zo gelopen hebben,” schrijft Gómez de la Serna, alsof het om een cakewalk ging.

Hij beschrijft die ervaring in zijn boek Borsten: een bijna encyclopedische inventaris van de typen, verschijningswijzen, vormen en gebruikswijzen van de vrouwelijke welving die in 1917 verscheen en die pas onlangs in het Nederlands werd vertaald. De afloop van het ‘cakewalk’-verhaal is niettemin ontgoochelend. Niettegenstaande zijn broeierige fantasie realiseert Gómez de la Serna zich ten slotte dat de vrouw achter hem alleen maar haast had om thuis te gaan eten. “Ik besefte plots dat alles slechts een simpel geval van borstmagnetisme was geweest.”

Dat verhaal is kenmerkend voor de enigszins surreële sfeer die Gómez de la Serna veel van de verhalen, beschouwingen en aforismen in dit boek meegeeft. Er zitten passages bij over borsten van de beulsvrouw, de zwemster, de reuzin met vriendelijke borsten, over moederborsten en (typerend voor een Spaanse schrijver) de borsten van de non. Een ‘borstxylofonist’ komt langs, een borstenverslinder en een borstenbespeler. Er is de subcategorie van de goed weggestopte borsten, nepborsten, Castiliaanse of Andalusische borsten, weduwenborsten en (ook toen al) borsten in de reclame.

Er wordt verteld over de vrouw die door haar borsten werd vermoord, over haar die haar borsten verkocht, gemaakt van echt Sèvres-porselein, en over de borsten van de operazangeres die, vanaf de bovenste loges gezien, zo’n paradijselijke indruk maken dat ettelijke mannen “duizelig geworden, in de zaal te pletter zijn gevallen.”

Foodlog

Dat was in 1917 en in de opera overheerste toen nog de Walküre- buste die onwillekeurig bij de titel van dit boek in gedachten komt. ‘Borsten’ heeft iets pronts en gepantserds dat afwezig is in de titel die Gómez de la Serna zelf aan zijn boek meegaf. Senos klinkt poëtischer dan het meer gangbare pechos, en zou daarom beter met ‘welvingen’ vertaald kunnen worden, maar zoiets houd je niet lang vol in een boek waarin dat woord in bijna iedere zin terugkomt.

In dat publicatiejaar moet het onderwerp nog provocerend geweest zijn – al misstaat het niet in het meer dan honderd boeken tellende oeuvre van Gómez de la Serna. Hij schreef romans, toneelstukken, essays, journalistiek werk en talloze biografieën waarin hij zijn talent voor het vertellen van (vaak verzonnen) anekdotes de vrije teugel gaf.

Hij was de uitvinder van het literaire genre van de greguería: een filosofisch aforisme in de vorm van een paradox. En hij introduceerde nieuwe kunststromingen in Spanje, waar hij hof hield in het Madrileense café Pombo dat de traditie van de tertulia (literaire en/of artistieke club) nog altijd in ere houdt.

Provocerend is het onderwerp van dit boek nog altijd een beetje, hoewel (of omdat) het inmiddels is beladen met de politieke correctheid waartegenover de seksistische of zelfs bijna racistische onbekommerdheid van een eeuw geleden niet altijd stand houdt. Het onderwerp is hachelijk blijven balanceren op de rand van het publieke en verzwegene.

Het heeft na het borstenboek van Gómez de la Serna bijna tachtig jaar moeten duren voordat de jonge Spaanse schrijver Juan Manuel de Prada dáár een (ook in het Nederlands vertaalde) verhandeling over durfde te schrijven en vrouwen er zelf het woord over namen in het toneelstuk Vagina Monologen.

In Borsten liet Gómez de la Serna zijn verbeeldingskracht evenzeer de vrije loop als zijn woordkunst. Elk woord is, zo schrijft hij in zijn slotzin, op een goudschaaltje gewogen. Het boek moet het dan ook in belangrijke mate hebben van zijn vermogen steeds weer hetzelfde in steeds weer andere beelden te vangen: van de erotische borst, ‘wolkig, luchtig, schuimend, gezwollen zoals het eiwit zwelt door de garde’, tot de vermoeide borst waaraan ‘de trillende traan van de tepel bungelt als een grote regendruppel in het vergiet van de blouse’.

Niet altijd weet de Nederlandse vertaling de soepelheid van Gómez de la Serna zo goed te vatten als in deze gelukkige formules.

Het vermakelijkst zijn de surreële miniverhaaltjes die in het boek zijn opgenomen. Gómez de la Serna vindt voor de borst zelfs een eigen concilie (‘van Neponuceo’) en een eigen heilige uit. Op het eerste zou na lange discussie besloten zijn dat engelen wel degelijk borsten hebben. De laatste (‘de heilige Anacaria’) richtte met haar volmaakte borst, bewaard in een reliekschrijn, het hele aan haar gewijde klooster te gronde. “Laat iedereen er met zijn tengels afblijven!” riep de abt. En daarom “trokken de monniken de wereld in op zoek naar een borst die ze wel zouden mogen aanraken, een borst zoals die van de heilige Anacaria.”

Eerder verschenen in NRC


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.