Maar hoe je stoïcijn wordt, dat blijft de vraag
Recensie van Massimo Pigliucci: Hoe word je een stoïcijn?
De schrijver
Het thema
Gelijkmoedigheid en deugdzaamheid, wie verlangt er niet naar? Deze tijdloze eigenschappen of grondhoudingen staan centraal in het stoïcisme. Het stoïcisme, een filosofische stroming die ongeveer in de derde eeuw voor Christus in Griekenland ontstond onder Zeno (333 – 262 v. Chr.) heeft, aldus Pigliucci, ten onrechte de naam uit te zijn op emotionele onverschilligheid en afzijdigheid.
Bekende stoïcijnen als Seneca, Marcus Aurelius en (recenter) piloot en admiraal in het Amerikaanse leger James Stockdale (1923-2005), waren dappere, (politiek) betrokken figuren, die er desondanks een onverstoorbaar gemoed op na hielden.
Pigliucci bespreekt, samen met zijn grote voorbeeld, de kreupele, vrijgelaten slaaf Epictetus (50 – ca. 130 n. Chr.) de stoïsche leer aan de hand van drie aandachtsgebieden (wensen, handelen en instemmen) en poogt zo uiteindelijk de vraag die hij in de titel stelt te beantwoorden. Een centrale rol speelt hierbij het stoïsche onderscheid tussen die dingen die in onze macht liggen en waarop we invloed hebben en die dingen die buiten onze macht liggen. Veel van onze gemoedsonrust komt voort uit zorgen over zaken die in die laatste categorie vallen. Laat dat toch, zeggen de stoïcijnen, je hebt er toch geen invloed op.
Vreemdste zin
Hoe word je een stoïcijn? staat vol met struikelzinnen als deze: “Niet lang na mijn gesprek met had ik contant geld nodig voor een paar persoonlijke uitgaven, zodat ik vanuit mijn flat in New York de hoek omsloeg, naar de pinautomaat van de plaatselijke vestiging van mijn bank liep en daar geld haalde”. Of: “Voor de meesten van ons is het verlies van onze ouders een cruciaal overgangsmoment (tenzij we eerder dan hen komen te overlijden) […]” Ja, nogal wiedes.
Reden om het boek niet te lezen
Pigliucci voert in Hoe word je een stoïcijn? een soort quasi-dialoog met zijn gids en ‘vriend’ Epictetus. Geen onbeproefde vertelvorm, maar hier doet ze geforceerd aan. Pigliucci biedt zijn gids nauwelijks weerwoord en Epictetus’ antwoorden lezen nogal stroef. De oude stoïcijn spreekt haast uitsluitend in analogieën: amforen die stuk vallen, paarden die gemend moeten worden, en uit het huisaltaar ontvreemde lampen die niet betreurd moeten worden. Analogieën kunnen instructief zijn, maar wie louter in analogieën spreekt, probeert misschien een bepaalde ontoereikendheid van de eigen theorie te verhullen?
Een groter probleem is dat Pigliucci de vraag hoe je een stoïcijn wordt eigenlijk nauwelijks beantwoordt – en dan pas in de laatste twintig pagina’s. Daarvóór heeft hij het vooral over wát je wordt als stoïcijn: deugdzaam, onverstoorbaar(der), et cetera. Maar de uitdaging van het stoïcisme, of elke gedragstherapie, ligt in het hoe. In het doen, niet in descriptie.
Zo is het evenwicht in dit boek zoek. Uiteindelijk wil je weten: hoe word je echt een stoïcijn en niet gewoon iemand die alles stiekem opkropt en op een onfortuinlijk moment explodeert. Hoe kom je van een set behavioristische trucs tot een zinnige, diepgewortelde levenshouding? En waarom verdient het stoïcisme de voorkeur boven, om maar wat te noemen, een mengeling van mindfulness, gezond verstand en een vleug boeddhisme?
Reden om het boek wel te lezen
In het laatste hoofdstuk getiteld Praktische geestelijke oefeningen verwoordt Pigliucci concrete oefeningen en handreikingen die ons een beter, gelijkmoediger mens kunnen maken. Dit zijn bijzonder zinnige oefeningen, zij het – anno 2017 – wellicht ook haast filosofische en therapeutische gemeenplaatsen: pauzeer en haal diep adem, handel in het hier en nu, spreek zonder te oordelen, verplaats je in het perspectief van de ander en nog zo wat. Gemeenplaatsen of niet; deze adviezen kunnen niet vaak genoeg herhaald en toegepast worden. Wat 2300 jaar geleden bedacht werd om het gemoed te stabiliseren, spreekt blijkbaar ook nu nog aan.
—
Eerder verschenen in Trouw