"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Bach

Donderdag, 18 februari, 2021

Geschreven door: John Eliot Gardiner
Artikel door: Quis leget haec?

De mens achter de kunstenaar

[Recensie] Dirigent John Eliot Gardiner heeft met zijn boek Bach, Muziek als een wenk van de hemel een waardevolle aanwinst geschreven voor de toch al niet kleine Bach-literatuur. Dat is maar even gezegd. Het is geen Bach-biografie. Er is sowieso bedroevend weinig feitenmateriaal over Bach, maar wat er is wordt uitstekend beschreven in de werken van Christoph Wolff  of Martin Geck. Dit boek is een persoonlijk relaas van een uitvoerend musicus, die Bach’s cantates in het jaar 2000 op dezelfde dagen heeft uitgevoerd als Bach vroeger, in het project The Bach Cantata Pilgrimage. Het gaat ook bijna uitsluitend over de vocale werken van Bach, maar dat mag. Gardiner heeft recht van spreken.

Wat wil Gardiner met dit boek? Hij wil meer van de mens Bach laten zien door zijn muziek. Gardiner vertelt:

“We zien hem maar al te vaak als een bepruikte, pafferige, oude Duitse Kapellmeister en plakken dat etiket daarom ook op zijn muziek, in weerwil van de jeugdige uitbundigheid en de ongekende vitaliteit die die muziek zo vaak uitstraalt. Als we Bach nu eens heel anders zien, als een onwaarschijnlijke rebel: ‘iemand die in brede kring aangehangen principes en rigide aannames [over muziek] onderuit heeft gehaald’.”

Dat probeert Gardiner dan ook en hij slaagt daar wat mij betreft prima in. Hij schetst de maatschappij waarin Bach opgroeit. Hij belicht uitgebreid de generatiegenoten van Bach, zoals Händel, Rameau, Mattheson en Scarlatti. Hij heeft het over de uiterst muzikale familie Bach, zijn ouders die jong stierven, de oom waar hij zoveel van geleerd heeft. Maar het gaat vooral over de mens Bach. Die was niet altijd even makkelijk. Niet voor zijn omgeving, maar ook niet voor zichzelf. Het beroemde incident met de fagottist heb ik nooit zo leuk zien beschreven;

Boekenkrant

“Zijn onervaren fagottist, drie jaar ouder dan hij, was Johann Heinrich Geyersbach. Bij de repetitie verprutste hij het kennelijk. Bach reageerde geïrriteerd… betitelde hij Geyersbach als ‘Zippel Fagottist’. Ook in recente biografieën wordt dat nog eufemistisch vertaald als ‘beginneling’, ‘schavuit’ of ‘rund’, terwijl de letterlijke vertaling toch heel anders is: Bach noemde Geyersbach gewoon een lul.”

Met dank aan de Nederlandse vertalers, want die moeten dat wel laten staan natuurlijk. Maar hier gaat het om. Bach als mens achter de muziek. Prachtige muziek hoeft niet altijd door een prachtig mens opgeschreven te worden, Wagner weet er alles van. Gardiner interpreteert en vermoedt er ook op los, maar ik vind dat prima. Hij geeft dat zelf ook aan in het begin van zijn boek. Soms laat hij zich zelfs even gaan, want hij wil zo graag weten hoe het publiek reageerde op al die prachtige muziek:

“Ik ben er evenwel van overtuigd dat de scherpzinnige detectives in het Bach-Archiv in Leipzig in de loop van de komende jaren de hand zullen weten te leggen op geschriften…die de directe getuigenissen bevatten waarnaar we al die tijd op zoek zijn geweest. Bachs muziek kan mensen eenvoudigweg niet onberoerd hebben gelaten: verrukking, verbazing, verbijstering, ja zelfs afkeer – alles is mogelijk, maar niet dat ze haar gewoonweg van zich af hebben laten glijden.”

Hier spreekt een bevlogen mens. Gardiner geeft van veel cantates en de grote passies een uitgebreide beschrijving die soms best diep gaat. Musicologische termen worden echter keurig achterin verklaard en ik heb enorm veel bijgeleerd. Cantate BWV 106 “Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit” ofwel de “Actus Tragicus” heb ik talloze malen gehoord, maar die rust die Bach laat vallen, een actieve, mystieke stilte, blijkt het exacte midden van het stuk te zijn. Gardiner laat mij er even bij stil staan, prachtig. Voor de liefhebbers, op 11;15 in onderstaand fragment.

Zo kan ik nog wel even doorgaan. Er staat een mooi overgeleverd fragment in hoe Bach zich gedraagt tijdens het dirigeren van een stuk. De man hoort echt alles. Het moordende tempo waarin Bach zijn cantates componeert, iedere week weer één. Er staat een handige Chronologie achter in het boek, wat gebeurde er op welk moment in Bach’s leven. Maar het belangrijkste is voor mij het unieke fenomeen Bach, die zichzelf een gigantische arbeid oplegt door iedere week een cantate op te leveren, waarvan alle partijen gekopieerd moeten worden, die gerepeteerd moet worden met vaak muzikanten die niet aan zijn standaard voldoen. Hij krijgt geen grote roem zoals Händel in Londen met zijn opera’s en oratorio, heeft geen topsalaris, maar gaat voor de mooiste muziek die hij kan maken. Hij schrijft een paar schitterende passies, waartoe hij contractueel niet verplicht was. Die behoren tot het beste dat hij geschreven heeft, naast de briljante Mis in h-moll, die hij zelf waarschijnlijk nooit heeft gehoord. Daarnaast is zijn orgelwerk het summum voor de orgelspeler, zijn cello-sonates voor de cellisten, zijn vioolsonates voor de violisten en hij heeft nog wat voor het klavier geschreven ook. Afijn, genoeg lofzang. Ik ben blij met het boek en zal het vaak uit de kast halen om het naast de Cantate-uitvoeringen van Gardiner te leggen.

Eerder verschenen op Quis leget haec?