"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De bijendans

Dinsdag, 25 juli, 2023

Geschreven door: Paul Demets
Artikel door: Maarten Buser

Een gezicht dat wemelt 

[Recensie] Ooit vertelde een vriendin me dat haar oma per se wilde bidden voor de maaltijd bij McDonald’s. De poëzie van Paul Demets (1966) doet me regelmatig aan die anekdote denken. Zijn toon is meestal een tikkeltje zwaar en kunstig; het soort taalgebruik waarvan een willekeurige omstander zou denken: “Kijk, dát is nou poëzie.” Je zou Demets kunnen situeren in de buurt van Menno Wigman en Charles Ducal; beide hedendaagse nazaten van Martinus Nijhoff: eenzelfde ietwat neurotische strakheid; geen geheel vrije verzen, evenmin echt gebonden. De bundels zijn vaak stevig geconstrueerd, de gedichten verdeeld over reeksen, en vaak opgezet rondom thema’s die opmerkelijk actueel zijn: zij zijn als het ware de Big Macs van Demets. Door op een klassiekere manier over zulke ontwikkelingen te schrijven, lijkt hij het koortsige tempo van het nieuws tijdelijk tot stilstand te brengen. 

Klimaatcrisis
Dit bovenstaande geldt voor onder meer De klaverknoop (2018) en De hazenklager (2020), en ook voor De bijendans. De toon is weer vintage Demets en de klimaatcrisis die in de gedichten meeklinkt, is inmiddels een vertrouwd onderwerp in zijn oeuvre. Bij een mindere dichter was dit een herhalingsoefening geweest, maar bij Demets gewoonweg vertrouwde kwaliteit. Bovendien voegt hij altijd wel een paar spannende nieuwe ingrediënten toe, vaak geïnspireerd op de actualiteit. De bijendans kent twee belangrijke uitbreidingen van zijn thematiek. De ene is de consumptiemaatschappij die inmiddels sterk drijft op online aankopen, waarbij de dichter eveneens oog heeft voor de anonieme arbeiders die al die bestellingen moeten verwerken. De andere is de opkomst en normalisering van extreemrechts; een doorontwikkeling van de immigrantenthematiek uit De klaverknoop. De lokroep van rechts levert de sterkste gedichten van De bijendans op, met name in de afdeling ‘Bijenbrood’. 

Drie van de vijf afdelingen zijn strak genummerde reeksen; de afsluitende sectie is één gedicht. De gedichten in ‘Bijenbrood’ zijn ongenummerd en titelloos en de afdeling zelf is veruit de langste. Daardoor voelt het alsof je dobbert in deze gedichten, die soms heel alledaags en dorps lijken: carnaval, een beetje afgeven op “[d]ierenbeschermers, bakfietsers, klimaatfanaten”, stiekem “loeren naar/ stuifmeelbroekjes”. De groep mensen die hier in de we-vorm spreekt, heeft “weke knieën, buiken/ die opbollen” en vormt “het zondagochtendpeleton”. Maar vergis je niet: hier is radicaliserend rechts aan het woord, getuige termen als “Gutmensch” en “boreaal”. Wat wel bevreemdt is de terugkerende opmerking “We zijn wit”. De rechterkant van het politieke spectrum gebruikt echt nog steeds het woord ‘blank’ – of lonkt de linkerzijde stiekem toch? 

Spannend paradoxaal
Die ‘wij’-vorm schept overigens nogal wat afstand. De keuze is logisch, aangezien Demets graag onzekerheden over de (groeps)identiteit thematiseert, zeker in verwarrende Door bundelbreed bijenterminologie toe te passen, trekt Demets een uitgebreide vergelijking tussen enerzijds zulke groepjes en groepen die samen de maatschappij vormen, en anderzijds kolonies waarin verschillende soorten bijen bestaan met elk hun eigen rol binnen het grotere geheel. In de dierenwereld zijn die rollen strak afgebakend; in de mensenwereld juist niet. Het motto van Peter Sloterdijk bij ‘Bijenbrood’ is veelzeggend: ‘De mens is het dier dat je zijn positie uit moet leggen.’ Maar heeft die uitleg überhaupt wel zin als je identiteit nauwelijks fixeerbaar is? In de reeks ‘Darrenslacht’ moet een groep arbeiders pakketjes verwerken “in Waalwijk in een grot”. Iedereen heeft in die omgeving een specifieke functie binnen dat ecosysteem. Daarbuiten kan hij zeker een van die verrechtsende dikbuiken zijn uit ‘Bijenbrood’. Demets’ werkwijze toont zich spannend paradoxaal: hoewel hij een strakke bundelbouwer is, zijn de verschillende afdelingen allerminst hermetisch afgesloten. Thema’s en afzonderlijke gedichten vloeien in elkaar over, of om bij de bijenmetaforiek te blijven: ze vormen een krioelende, bedrijvige korf vol betekenis. 

Archeologie Magazine

Actualiteit
Die grot in Waalwijk is trouwens het distributiecentrum van bol.com, zo blijkt uit de uitgebreide aantekeningen achterin (nog zo’n zekerheid bij Demets). Ergens is dat een beetje onbevredigend, gezien de bundel wel degelijk een stilistische verrassing achter de hand heeft. In De bijendans lijkt Demets namelijk sterker dan in de voorgangers nogal prozaïsche elementen en woorden toe te laten, zoals in de opvallend Wigmanniaanse regels “Aan partytafels vertellen ze/ hoet het is om tussen de boeken rond te dwalen.” Dat woord “partytafels” doorbreekt al even de klassieke uitstraling van de gedichten; waarom niet gewoon Nederlands grootste webshop bij naam noemen? Het contrast met het klassiekere beeld van de bijenkorf zou des te spannender uitpakken. Op de momenten dat Demets niet alleen de actualiteit toelaat binnen zijn gedichten, maar ook andere concrete brokken buitenwereld, beginnen ze namelijk nog indringender te gonzen tijden; ook dat is vertrouwde kost in zijn poëzie. ‘Bijenbrood’ is een typisch voorbeeld van hoe je identiteit vaak contouren krijgt door je af te zetten tegen de Ander, die in deze reeks de hippe, linkse stedelijking is. Er wordt consequent gesproken in de ‘wij’-vorm. Het woord ‘ik’ is sowieso een zeldzaamheid in deze bundel. Een opmerkelijke uitzondering is de openingsreeks ‘Broedkamer’. In het allereerste gedicht is al sprake van “een zwerm,// een zwart gezicht dat wemelde.” Iets later gaat het over “hoe ik me als mens verpopte tot dar.” Zwermen, korven, kolonies: het zijn beelden die duidelijk maken dat De bijendans sterk over groepen gaat; over de zwerm die het gezicht vormt richting de buitenwereld.

Eerder verschenen op Poëzieclub 

Boeken van deze Auteur: