"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Recensie: De grote scheiding

Donderdag, 2 mei, 2024

Geschreven door: C.S. Lewis
Artikel door: Ger Groot

Allegorie over hemel en hel

De grote scheiding (1945) is volgens het omslag van de Nederlandse vertaling het ‘mooiste boek’ van C.S. Lewis. Ik kan dat niet beoordelen. Zijn Narnia-cyclus heb ik nooit gelezen, noch iets anders uit zijn omvangrijke oeuvre.
De thematiek van het boek, een reis van hellebewoners naar de hemel en hun beslissing spoorslags weer naar hun troosteloze oord terug te keren, is intrigerend genoeg. Lewis’ schets van dat laatste als een uitgestorven moderne metropolis met “het soort boekwinkels dat De werken van Aristoteles aanbiedt”, verraadt een sardonische humor. Zij het met een raadselachtige pointe. Waarom Aristoteles?
Pas in de hemel daagt het antwoord. Een bisschop onder onder de nieuw aangekomenen vraagt zich af of zo’n oord eigenlijk wel mag bestaan. Als liberale theoloog heeft hij zich altijd tegen een scherpe scheiding tussen goed en kwaad verzet. Een hemel als het ‘gans andere’ getuigt van een overleefde orthodoxie.
In zijn voorwoord heeft Lewis het idee dat de werkelijkheid “ons nooit een absoluut onvermijdelijke óf-óf keuze voorschotelt” dan al “een rampzalige vergissing” genoemd. “Het blijft óf-óf. Als we per se willen vasthouden aan de Hel (of zelfs maar aan de Aarde) zullen we de Hemel niet zien.” En was het niet Aristoteles die de hoogscholastici in staat had gesteld met hun godsbewijzen op vleugels van aardse rede de hemelse werkelijkheid te bereiken – en tussen beide dus een zekere continuïteit moest veronderstellen?

Kierkegaard of Karl Barth
Of Lewis zich daarmee tot een volgeling van Kierkegaard (‘Of-of’) en zelfs van Karl Barth ontpopt weet ik niet. Wel dat zijn belevenissen in de hemel er almaar onnavolgbaarder op worden. Totdat er op de valreep toch nog een interessante wending komt. Want is die scherpe scheiding tussen goed en kwaad, hemel en hel, geen zonde tegen de barmhartigheid? – zo vraagt de verteller zijn Leermeester, die hem als een Beatrice door de hemel leidt.
“De eis van de liefdelozen [is] dat zij de hele schepping mogen chanteren,” antwoordt deze. “Dat niemand gelukkig mag zijn totdat zij, op hun eigen voorwaarden, erin toestemmen gelukkig te worden. […] Dat de Hel zijn veto kan uitspreken over de Hemel.” Met andere woorden: wie er nadrukkelijk voor kiest de schepping, inclusief de mens zelf, als wezenlijk kwaadaardig te beschouwen, verderft de wereld juist door die keuze tot iets wat hij vervolgens aan iedereen opdringt. Wie zo het reële kwaad in de wereld doorslaggevend maakt, geeft in feite de Duivel gelijk. De SS-er wil iedereen laten geloven dat de mens jegens anderen een wolf is – en kijk: zelf bewijst hij dat dat inderdaad zo is.
Daartegenover houdt alleen een gulle erkening van het goede stand. Niet als blindheid voor het diabolische maar wel als de uiteindelijke waarheid en richtsnoer van het mensenbestaan. “Het kwaad,” zo zegt Lewis het op zijn manier, “is nooit in staat zo werkelijk te worden als het goede.”

Ook verschenen op X / Linkedin

Kookboeken Nieuws