"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De heksen van Bruegel

Donderdag, 26 april, 2018

Geschreven door: Dries Vanysacker
Artikel door: Vera Weterings

Vrouwen op den besem en derghelijck ghespoock

[Recensie] In Museum Catharijneconvent in Utrecht was in 2015 de tentoonstelling De heksen van Bruegel te zien. De tentoonstelling en het gelijknamige boek zijn opgezet aan de hand van het proefschrift Vrouwen op den besem en derghelijck ghespoock. Pieter Bruegel en de traditie van hekserijvoorstellingen in de Nederlanden tussen 1450 en 1700 van dr. Renilde Vervoort. In haar dissertatie die zij in 2011 verdedigde aan de Radboud Universiteit te Nijmegen toonde zij aan dat Hollandse en Vlaamse meesters en met name Pieter Bruegel een belangrijke bijdrage leverden aan het huidige beeld van heksen.

Het boek is opgedeeld in twee delen, waarbij eerst aandacht is voor een algemeen overzicht  van de toverijprocessen en heksenvervolgingen in Europa tussen 1400 en 1800. In het tweede deel gaat Vervoort nader in op de toverij- en heksenprocessen in de Nederlanden, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen het toenmalige territorium van de Zuidelijke Nederlanden en dat van de Noordelijke Nederlanden. Het accent ligt in deze hoofdstukken op de chronologie en de intensiteit van de vervolgingen. Ook wordt aandacht besteed aan de pogingen tot duiding van die vervolgingen door historici en rechtshistorici. Daarnaast gaat Vervoort ook in op verschillende symbolen die we nu aan hekserij verbinden.

Vervoort geeft de lezer in haar eerste hoofdstuk inzicht in de eerste heksenvervolgingen. Maar voordat ze van wal steekt, staat ze eerst stil bij de problematiek rondom de begrippen ‘toverij’, ‘magie’ en ‘hekserij’. Hierna verdeelt ze de toverij- en heksenprocessen in het vroegmoderne Europa in vier fases. De eerste processen vonden plaats rond 1430. Het hoogtepunt van de heksenjacht viel samen met de religieuze beroering van de zestiende eeuw. De eerste fase in de periode van ongeveer 1450 tot 1480 wordt dan ook de aanloopfase genoemd. In deze fase raakten vervolging voor hekserij en vervolging voor ketterij met elkaar verweven. De eerste echte vervolgingsfase liep van ongeveer 1480/1485 tot 1520/1530, dit was vlak voor de publicatie van Malleus maleficarum, de fameuze Heksenhamer van de dominicaan Heinrich Kramer in 1486. Hierna volgt een periode waarbij de Reformatie doorbrak tussen 1520/1530 en 1560. Dit was een relatief rustige periode in de heksenvervolging. Tot slot was de laatste fase een periode waarin de heksenvervolging geografisch het meest verspreid was, deze periode voltrok zich tussen ongeveer 1560/1570 en 1660-/1675.

Na de historische achtergrond wordt dieper ingegaan op het afbeelden van heksen in de kunst. Voor schilders was het in de periode van de heksenvervolgingen niet ongewoon ‘nieuwe’ thema’s af te beelden. Heksen afbeelden was echter niet zo simpel stelt Vervoort. Voor het verschijnen van Bruegels prenten werden heksen zelden uitgebeeld en is het voor kunsthistorici niet duidelijk heksen te herkennen. Een goed voorbeeld daarvan is de vroegere heksenvoorstelling van Albrecht Dürer (1471-1528), zijn Vier heksen uit 1497 hebben immers niets met heksen of hekserij te maken, het is een soort intellectuele omgekeerde wereld, een spotprent. De Vlaamse meester Pieter Bruegel (1526/1530-1569)stond aan de wieg van de verbeelding van de heks zoals we die nu kennen. Tot 1565 bestond er nog geen stereotype beeld van heksen. De Antwerper prentenuitgever Hieronymus Cock (1518-1570) gaf Bruegel de opdracht om te produceren binnen een nieuw actueel onderwerp: de hekserij. Bruegel maakte twee prenten over hekserij. In de werken Jacobus bij de tovenaar en Jacobus en de val van de tovenaar verbeelden eigentijdse heksen en tovenaars het kwaad. Wie had toen gedacht dat deze prenten tot op de dag van vandaag ons beeld van heksen zouden bepalen? Bruegels werk inspireerde sindsdien tientallen Hollandse en Vlaamse kunstenaars die zijn symbooltaal overnamen. Zo legde Bruegel met slechts vier elementen de basis voor ons stereotype heksenbeeld: een bezem, heksenketel, haard en kat. Het enige dat volgens Vervoort nog aan het heksenbeeld van Bruegel ontbreekt, is de punthoed die later zijn intrede is gaan doen.

Boekenkrant

“Hij (lees: Bruegel) koos resoluut voor de bezem als ‘vliegtuig’; hij introduceerde de schouw als uitgang voor de heksen die er ’s nachts op uit trokken. In de haard zette hij de heksenketel, waar de heksen hun boosaardige tovermiddelen in konden brouwen; hij omringde de heksen met toverijparafernalia zoals de magische cirkel, de main de gloire en toverboeken. Zelfs de kat, die niet altijd op latere voorstellingen te zien is, was bij Bruegel al prominent aanwezig. ” (p. 131)

Doordat in het boek als eerste de historische achtergrond van de heksenvervolgingen in Europa wordt behandeld, heeft de lezer genoeg achtergrond om daarna dieper in te gaan op de verbeelding van heksen en hoe Bruegel de toon zette voor het verbeelden van de heks op de wijze zoals we die nu nog steeds kennen. De combinatie van het kunsthistorische aspect en de historische achtergrond maakt zowel de tentoonstelling als het boek zeer interessant en erg de moeite waard. Daarbij weet Vervoort de soms lastige symboliek op de kunstwerken duidelijk te verwoorden en bieden de vele illustraties een welkome visuele aanvulling op het verhaal. Al met al is het werk een aanrader voor iedereen die gefascineerd is door het onderwerp heksen of liefhebber is van de kunst uit de vroegmoderne tijd.

Eerder verschenen op Hereditas Nexus