"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De ruimtemakers

Dinsdag, 5 juni, 2018

Geschreven door: Tim Verlaan
Artikel door: Kees Bals

De strijd om de binnenstad

[Recensie] In de Amsterdamse Jodenbreestraat zijn de sporen nog zichtbaar. Het oude kraakpand op nummer 24, ingeklemd tussen woningen uit de jaren zeventig en tachtig, huisvest al meer dan vijftig jaar de anarchistische boekhandel ‘Fort van Sjakoo’. Een onooglijk, massief blok vult het hele front aan de overzijde. Maar het opmerkelijkst blijft die onverwachte versmalling op het punt waar deze veel te brede straat overgaat in de Antoniebreestraat.

Het zijn de tekenen van de strijd om de binnenstad. In De ruimtemakers beschrijft historicus Tim Verlaan hoe projectontwikkelaar Maup Caransa in de jaren zestig in de oude, verkrotte Jodenbuurt een verzamelgebouw wilde neerzetten voor textielhandelaren. Dit initiatief paste goed in het gemeentelijk plan om een vierbaans snelweg aan te leggen vanaf de Weesperstraat, dwars door de Nieuwmarktbuurt naar het Centraal Station. Deze Lastageweg moest het groeiende autoverkeer in goede banen leiden. Buurtbewoners kwamen in verzet tegen de afbraak van hun leefomgeving. Jongeren kraakten woningen om bouw van kantoorpanden te verhinderen. Uiteindelijk zou het Maupoleum in 1971 toch verrijzen, maar gumde de gemeente de Lastageweg weer grotendeels van de kaart. De Jodenbree was na de sloop van de oude bebouwing een snelweg geworden die niets met niks verbond.

Verlaan laat zien in De ruimtemakers, een bewerking van zijn proefschrift, hoe er in de jaren zestig en zeventig een totale omslag plaatsvond in het denken over oude binnensteden. Hij doet dat aan de hand van minutieuze beschrijvingen van projecten in Utrecht (Hoog Catharijne), Den Haag (Spuikwartier) en Amsterdam (Jodenbreestraat, Bickerseiland en de zuidzijde van het Leidseplein). Gemeentebesturen zagen zich rond 1960 staan voor de uitdagingen van welvaartstijging, explosieve bevolkingsgroei, toenemend autoverkeer en een groeiende dienstverleningseconomie. Modernisering was in hun ogen een onontkoombare ontwikkeling. Daarbij leek het soms alsof de oude binnensteden voor hen enkel een lastig horde waren. Als het nodig was om snelwegen er dwars door heen te trekken, dan moest dat. Negentiende-eeuwse wijken waren er, in de woorden van de Haagse projectontwikkelaar Reinder Zwolsman, “om afgebroken te worden”.

Vanaf de tweede helft van de jaren zestig stuitten keuzen voor grote, onverbiddelijke ingrepen in de binnenstad steeds meer op verzet van met name een jonge generatie voor wie de stad geen economische motor was, maar een leefomgeving die je in staat stelde je te ontwikkelen. Bovendien maakte de Wet op de ruimtelijke ordening vanaf 1965 het mogelijk om bezwaar aan te tekenen tegen bestemmingsplannen. Het was voor wethouders, ambtenaren en projectontwikkelaars, die gewend waren door te pakken, een schokkende ervaring. Zij zagen inspraak als een modeverschijnsel. Of zoals projectontwikkelaar F.H. Gaus (Amsterdam) het zei: “Ik wil niveau. En moet ik nu met een betontimmerman (…) gaan praten over mijn zaken en over stedenbouw?”

Boekenkrant

In zekere zin is De ruimtemakers een casestudy naar de bredere omslag in de jaren zestig en is het verfrissend om, na alle bespiegelingen op vijftig jaar mei ’68, de botsingen in maatschappijopvattingen zo geconcretiseerd te zien. De kracht van het boek is dat Verlaan inzoomt op de vijf projecten, bijvoorbeeld dat hij het niet over de plaatselijke overheden heeft, maar laat zien hoe colleges, gemeenteraden en ambtenaren hun eigen rol hadden. Vooral opmerkelijk is te zien hoe hoofden van diensten Publieke Werken en Stadsontwikkeling het aanzicht van de binnensteden voor een belangrijk deel konden bepalen, zowel doordat zij de grote lijnen van het beleid ontwikkelden, als doordat ze – met name in Amsterdam – optraden als het loket waar projectontwikkelaars zich meldden.

De zwakte is tegelijkertijd dat hij weinig uitzoomt. Hij had bijvoorbeeld iets dieper mogen ingaan op de verschillende wereldbeelden van de conflicterende partijen, en welke plaats de ontwikkelingen in de drie Nederlandse steden hebben in een internationale perspectief. Ook een breder historisch perspectief ontbreekt. Al rond 1850 ging Haussmann met Parijs om alsof dat een tabula rasa was.

Uiteindelijk is het de vraag hoe groot de omslag was. In de jaren zeventig trokken gemeentebesturen de les dat de samenwerking met projectontwikkelaars had toegedekt dat de belangen van de twee partijen lang niet altijd aan elkaar gelijk waren. Toch geldt sinds de eeuwwende publiek-private samenwerking weer als een toverformule. Nu Hoog Catharijne wordt geüpgraded naar 21e-eeuwse maatstaven staat de projectontwikkelaar net als vijftig jaar geleden opnieuw aan het stuur en heeft die een groot aantal wensen van de gemeente vakkundig van tafel geveegd. In Den Haag staan inmiddels kantoortorens die hoger zijn dan de toren die de Raad van State in 1968 verbood. En het Maupoleum mag twintig jaar na oplevering officieel zijn erkend als mislukking en tegen de vlakte zijn gegooid, maar de Jodenbreestraat kreeg er zijn oorspronkelijke kleinschaligheid niet voor terug.

Voor het eerst gepubliceerd op De leesclub van Alles