"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Dicht bij huis

Vrijdag, 30 juni, 2023

Geschreven door: Michael Magee
Artikel door: Ansuya Spreksel

Een van de beste, origineelste debuutromans van het jaar

[Recensie] In Ierland zal Magee’s debuutroman ongetwijfeld op veel eindejaarlijstjes prijken, terwijl de Nederlandse vertaling vrij geruisloos verschenen is. En dat is doodzonde, want Dicht bij huis nu al een van de beste, origineelste debuutromans van het jaar.

The punch’
Die debuutroman begint letterlijk met een dreun. “Het was zo gebeurd. Ik haalde uit, raakte hem en hij ging neer.” Meer over het wie, wat waar en waarom kom je vooralsnog niet te weten, want er komt “een kale peeler met een blik van is-het-weer-zover” tussenbeide. Als hem in de podcast Little Atoms gevraagd wordt hoe hij erbij kwam om met “the punch” van wal te steken, antwoordt Magee: “I think it might have been Carver or someone like that, some American fella -maybe John Gardner ?- who always said to start in the midst of things, you know: “in medea res”. And that always stack in my head as a way of, you know, finding your way into a story.”

“Start at any point in your life, and go from there,” had Thomas Morris, een bevriende schrijver (en editor van het befaamde literaire magazine the Stinging Fly) hem geadviseerd toen hij worstelde om een vorm voor zijn verhaal te vinden. Dus dat deed hij. De vuistslag waarmee zijn alter ego Sean op een feestje een of andere gast tegen de grond slaat, wordt gevolgd door een rechtszaak en de daaruit voortkomende taakstraf. Die taakstraf, bestaande uit tweehonderd uur schoffelen en puinruimen op begraafplaatsen, een veld maaien waar honderden naamloze slachtoffers van het geweld van the troubles onder de zoden liggen, en onderhoudswerkzaamheden aan een kerk, bieden Magee voornamelijk een time-frame waarbinnen hij zijn verhaal kan vertellen. Want een autobiografisch verhaal als dat van hem kan inderdaad overal beginnen en overal eindigen, en dat kan nog wel eens een valkuil zijn. Het is een wat opzichtige constructie, maar wel eentje die werkt. Magee heeft veel te vertellen. En het is vooral zijn schrijfstijl die in het oog springt: compleet eigen; uitzonderlijk grappig, wrang en triest tegelijk.

Sean is vanaf de eerste pagina een onvergetelijk personage, vooral dankzij zijn vertelstem. Het is die vertelstijl die het boek draagt en in die zin zowel vergelijkbaar met die van de vertelster in Anna Burns’ terecht bekroonde Milkman als in Nederland met de unieke stem waarmee Tobi Lakmaker zich het literaire veld in voetbalde. Een ogenschijnlijk zelfverzekerde recht-voor-z’n-raap-stijl waar toch steeds een onzekere bedachtzaamheid doorheen schemert; en die in dat opzicht perfect met zijn protagonist samenvalt. Hij is in staat om zware thema’s als onrecht en trauma diep voelbaar te maken via een taalgebruik dat je regelmatig laat grinniken. Stilistisch gezien heeft zijn boek ook veel weg van auteurs als Roddy Doyle en Douglas Stuart, en zijn personages doen regelmatig denken aan die uit de Ryan Cusack-novels van Lisa McInerney, waarvan onbegrijpelijk genoeg enkel het eerste deel ooit in het Nederlands verschenen is, onder de titel Weergaloze dwalingen. Ook daarin wemelt het van de verschoppelingen, zuiplappen, kleine crimineeltjes en ‘patjepeeërs.’

Yoga Magazine

Maar McInerney en Doyle zijn dan toch meer de fictieschrijvers en meesterstilisten, waar Magee nog een beetje heen-en-weer zwengelt tussen autobiografie en fictie. Het is niet verwonderlijk dat zijn roman in eerste instantie als memoir bedoeld was. Zelf noemt hij het uiteindelijk een coming-of-age verhaal, ook al is Sean al zevenentwintig.

Hij schreef bovenal een geslaagde ode aan het thuisfront; een portret van een generatie afkomstig uit een sociale klasse in Ierland die nauwelijks tot de literaire elite weet door te dringen.

Ierse literaire wonderkinderen
Ierland lijkt sinds jaar en dag het monopolie te hebben op het beste wat literatuur te bieden heeft; van de bekende reuzen als James Joyce, Colm Toibin, Anne Enright, David Mitchell en Sebastian Barry tot megasellers als John Boyne en Sally Rooney. Toen die laatste eenmaal als dè auteur van de zogenaamde millennial generatie was gelanceerd, ontstond er een nieuwe stroming binnen de Angelsaksische en voornamelijke Ierse literatuur en zijn er talloze jonge, veelal vrouwelijke, literaire baby-eendjes onder diens vleugels tevoorschijn gezwommen. Begin-twintigers die allemaal met een sterk autobiografisch coming-of-age verhaal kwamen over een onzekere jongere die een klein, bekrompen en vaak gewelddadig working-class milieu ontvluchten en zich vervolgens op eigen pootjes moeten zien te redden wanneer ze eenmaal op een universitaire campus zijn beland. Het waren stuk voor stuk sterke, mooie romans, die een veelheid aan stijlen lieten zien die toch min of meer rond hetzelfde kernthema cirkelden: hoe je te redden, jong en onervaren als je bent, in een nieuwe sociale omgeving die mijlenver verwijderd lijkt van die waaruit je afkomstig bent. Het is alsof er, tussen de oudere en de jongere generatie, en tussen de welvarenden en minderbedeelden, nog steeds een veel grotere kloof heerst dan in veel andere Westerse landen, maar dit zijn thema’s die veelal subtiel door het proza heen schemeren. Een kleine greep uit het veelzijdige aanbod: het prachtige, poëtische Saltwater van Jessica Andrews; het wat sinistere Acts of Desperation van Megan Nolan, het spitsvondige, intelligente werk van Naoise Dolan, (dat dankzij Atlas Contact gelukkig ook in Nederland niet onopgemerkt gebleven is) zijn mijns inziens een paar van de beste recent verschenen Ierse debuutromans. Boze tongen zouden deze auteurs ondanks de bredere eigentijdse thema’s als worstelingen, seksualiteit en klimaatverandering, navelstaarderigheid kunnen verwijten, maar dat laatste gaat niet op voor Magee.

Maar dat zijn roman er überhaupt ooit zou komen, leek lange tijd een onwaarschijnlijkheid, niet weggelegd voor ‘iemand als hij’; een jongen afkomstig uit het armere gedeelte van West Belfast. Het lag meer in de lijn der verwachting verwachting dat Magee helemaal geen gepubliceerd auteur zou zijn geworden. Hij is de eerste van zijn familie en vriendengroep die zijn geboorteplaats überhaupt verlaat om te gaan studeren. Misschien is het te danken aan de invloed van de auteur Louise Kennedy, die hem als protegé onder haar hoede nam, misschien aan die van Franse zielsverwanten als Ernaux, Louis en Eribon, die allen ook boeken schreven waarin ze steeds opnieuw de invloed van klasse, sociaal milieu en masculiniteit ontleedden.

Troubles
Maar anders dan zijn Franse voorgangers doet Magee dit niet op onderzoekende, essayistische wijze, maar toont hij van binnenuit de nawerking van the Troubles, de economische crisis en het grote trauma dat het geweld en de angst achterlieten. In het West Belfast waaruit hij afkomstig is, blijft iedereen heen-en-weer pendelen tussen rotbaantjes en vier dagen durende aftersessies. Dicht bij huis, en dicht bij ouders die zo getraumatiseerd en verknipt geraakt zijn tijdens the Troubles dat ze op hun beurt hun kinderen dezelfde kant op drijven.

Het had dan ook voor de hand gelegen om zijn roman te laten beginnen op het punt waarop Sean zijn thuisbasis, een wijk waar de gevolgen van the Troubles letterlijk op elke straathoek zichtbaar zijn (hij verwijst hiernaar door de plaatsen te noemen waar iemand werd omgelegd of zichzelf het leven benam, en omschrijft die bijna als terzijdes, dingen die je niet meer opmerkt, zo’n beetje als de vele witte fietsen in Londen op de plaatsen waar een fietser verongelukt is, en waarover alleen niet-Londenaren zich verbazen) verruilt voor Liverpool, om daar als eerste uit zijn directe omgeving een universitaire opleiding te gaan doen: hij studeert er literatuur.

Maar Magee koos niet de route die veel voornoemde vrouwelijke debutantes kozen; zijn roman heet niet voor niets Dicht bij huis. Over die studietijd kom je in het geheel niets te weten; en dat is niet voor niets: zodra hij teruggekeerd is lijkt die nooit bestaan te hebben. Zijn verhaal speelt zich af na zijn studietijd, wanneer Sean is teruggekeerd naar Belfast en daar dezelfde uitzichtloze puinhoop aantreft die hij achterliet, onmiddellijk wordt teruggezogen in een dynamiek van zelfdestructie en falende zelfredzaamheid. Hij vraagt zich af of hij niet beter in Liverpool had kunnen blijven, maar iets trekt hem terug naar huis. Daarin onderscheidt zijn debuut zich ook van dat van Edouard Louis: diens debuutroman was één grote afrekening met zijn jeugdjaren, en zijn ontsnapping aan een bekrompen, homofoob en racistisch arbeidersmilieu. Later begon Louis met zijn boeken juist pogingen te doen om de brug die hij achter zich verbrand had opnieuw op te bouwen. Magee daarentegen schrijft met veel humor en genegenheid over zijn familieleden en “alle malloten met wie ik opgegroeid ben en alle lijpo’s van school”, zoals hij ze in zijn nawoord noemt.

Na het uitdelen van “the punch” waarmee het boek begint, gevolgd door wat hinderlijk gedoe met “peelers”, keert Sean huiswaarts naar het beschimmelde krot zonder stromend water dat hij samen met zijn jeugdvriend Ryan bewoont. Als Ryan er niet in slaagt een afterparty te organiseren zitten ze vervolgens als Buurman en Buurman, Bevis en Butthead of Bert en Ernie in bed naar hun favoriete scène uit The Shawshank Redemption te kijken; “elke keer als de avond zo afliep, moest ik daar van hem naar kijken. Hij werd er hoopvol van.”

Hun favoriete citaat, “I didn’t think much of Andy the first time I laid eyes on him” behoeft kennelijk extra uitleg aan de lezer: “Nooit op iemands uiterlijk afgaan, wordt daarmee bedoeld.” Dat geeft een grappig Droste-effect; kennelijk heeft Sean geen hoge dunk van ons, net als die gevangenen die niet van Andy hadden.

Ryan en Sean zijn twee partymonsters die in een bar werken, hun eten bij elkaar schnabbelen door te frauderen bij de zelfscankassa’s in supermarkten en die indien nodig geld op hun werk achteroverdrukken om rond te kunnen komen. Onder dat ‘rondkomen’ valt voornamelijk drinken, partyen en snuiven. Het is veelzeggend dat ze, zelfs wanneer ze hun huis uit gezet dreigen te worden, hun geld alsnog allereerst aan drugs spenderen. Gedrag dat veel van hen met de paplepel ingegoten lijkt te zijn, al heeft het alcoholisme van hun ouders bij deze generatie plaatsgemaakt voor voornamelijk wit poeder. Overal waar ze komen lijkt bovendien de pleuris uit te breken, in vrijwel elke club worden ze geweigerd.

Wanneer Sean noodgedwongen tijdelijk weer bij zijn moeder moet intrekken, roept de wijk waarin hij is opgegroeid enerzijds vervreemding en anderzijds vertrouwdheid op; sinds zijn studie in Liverpool beziet hij alles met een zekere distantie en toch is alles volledig vertrouwd en schijnbaar onveranderd gebleven. In zijn wijk begrijpt niemand waarom je een taakstraf zou krijgen vanwege een klap. Iemand een dreun verkopen is eerder iets dat een schouderklop verdient.

“Een paar klappen? Wie doet er nou aangifte vanwege een paar klappen?” vraagt zijn moeder verwonderd. Met haar middelste zoon, die liefkozend “onze Anthony” genoemd wordt, is ze wel erger gewend. Die is alweer een paar dagen kwijt, ergens aan “het spul”.

We maken kennis met deze Anthony in een scene die gelijk duidelijk maakt wat voor vlees je in de kuip hebt zitten: Sean loopt allereerst Marty tegen het lijf, een oude vriend van Anthony, voorheen taxichauffeur en stukadoor, inmiddels glazenwasser. Hij ziet Anthony niet meer, want hij probeert op het rechte pad te blijven en verdient maar net genoeg om rond te komen. Hij heeft de volgende dag bovendien een belangrijk gesprek waar hij een vast contract hoopt binnen te slepen om zichzelf en zijn broer, die werkloos thuis zit met twee kinderen, aan het werk te helpen. Maar Anthony bedreigt Marty; als hij niet naar de kroeg komt waar deze na vier dagen doorhalen zit, komt hij in Marty’s huis “de boel kort en klein slaan”. Eenmaal in die kroeg gearriveerd dwingt Anthony Marty een pint te drinken, en laat even later zien hoe hij Marty zo “gespiked” heeft met XTC. Want Marty heeft als een van de weinigen een eigen flat waarin geen kinderen rondkrioelen, en waar dus prima nog wat extra dagen “geafterd” kan worden. Dat er van die “grote klus”, dat vaste contract en de baan voor zijn broer nooit iets terecht zal komen, wordt al snel duidelijk. Sean op zijn beurt stijgt in die contreien met zijn uitgedeelde ‘klap’ duidelijk in aanzien, Anthony en zijn vrienden beschouwen het geweld als een bevestiging dat Sean ondanks zijn boekenwijsheid “geen watje of flikker” is geworden, dat hij één van hen is.

Anthony is op zijn beurt op de vlucht voor een trauma dat hem op de hielen zit: dat van het misbruik door zijn stiefvader, de vader van Sean. Sean zelf heeft zijn vader niet meer gezien sinds dat uitkwam, maar hij houdt hem en zijn halfzusje Aisling via social media nauwlettend in de gaten. In feite schaduwt hij Aisling het hele boek lang als een onzichtbare beschermengel. Anthony op zijn beurt laveert heen-en-weer tussen de drang om zich alsnog op de stiefvader te wreken, de hoop zijn leven te beteren en zijn gezin te onderhouden, en paranoïde achtervolgingswanen en paniekaanvallen. Wanneer Sean bovendien twee mannen ontmoet die indertijd van plan waren zijn vader om zeep te helpen, ligt er opnieuw een verhaallijntje dat Magee gemakkelijk uit had kunnen spinnen tot een spannende achtervolgingsplot. Maar hij laat die voor wat het is en houdt zijn roman in feite plotloos en blijft dicht bij de werkelijkheid. Die werkelijkheid is er een waarin juist nooit iets wezenlijks lijkt te veranderen, alsof iedereen stuk voor stuk in hun eigen cirkeltjes rond blijft dolen zonder in staat te zijn om een patroon te doorbreken. Wanneer werkgevers en pandjesmelkers hen niet de modder in drukken, halen ze in hun zelfdestructieve buien elkaar wel onderuit, zoals Anthony bij Marty deed en zijn vrienden op hun beurt weer bij hem doen. Tegelijkertijd is Anthony ook degene die Sean aanspoort om te gaan schrijven; hij droomt van een of ander filmscript dat ze samen zullen schrijven voor een spannende blockbuster, precies alles wat dit boek niet is.

Transgenerationeel trauma, what the fuck dat ook mag zijn”
De enige uitzondering is Seans jeugdvriendin (en kalverliefde) Mairéad. Zij heeft aan het progressieve Queens gestudeerd, en daar “friends” gemaakt; geen mates, maar friends. Sindsdien bezoekt ze arthousefilms in kleine bioscopen en schrijft stiekem poëzie in een notitieboekje. Maar ze is ook dakloos en verdient sinds haar afstuderen een schamel loontje met werk in een kledingzaak en als shotjesverkoopster. Zij droomt ervan om naar Berlijn te vertrekken, waar ze tenminste wel een kans maakt op een baan in het culturele circuit. Zij introduceert Sean bij een heel andere groep mensen. In verreweg de leukste scène in het boek troont ze hem mee naar een vernissage in een galerie. Sean moet er niets van hebben, maar tegelijkertijd voel je zijn ongeloof en ontzetting groeien over het bestaan van mensen die creative writing studeren, naar poëzie lezingen gaan en in boekwinkels werken, hoe hij instinctief op hen neerkijkt, maar er onwillekeurig naar verlangt om deel van het groepje uit te maken. Het verrast hem dat ze hem zomaar in hun midden accepteren. De expositie wordt geopend met een toespraak over de hoge zelfmoordcijfers in de gebieden die de zwaarste economische klappen hebben gekregen.

“Voor mij had het iets raars, hoe ze daar stonden met hun wijn en hun hapjes, hoe ze knikten bij alles wat die elegante vrouw zei over achtergestelde gemeenschappen en transgenerationeel trauma, what the fuck dat ook mag zijn. Maar dat was het juist: die mensen kwamen niet uit de buurten waar zij het over had, dat zag je gewoon, aan hoe ze zich kleedden, hoe ze stonden. Hun stem.”

Dat Magee zelf inmiddels heel goed weet wat die term inhoudt mag duidelijk zijn, maar dat Sean en zijn maten geen idee hebben maakt dit boek zo interessant. Het is een generatie die is voortgekomen uit de arme gezinnen uit achtergestelde buurten naar wie niemand omkijkt, jongens van de straat, zonen van vaders die hen in elkaar timmeren, zuipen, met een hamer onder hun hoofdkussen slapen en aan constante achtervolgingswaan leiden. Omdat ze nergens werk kunnen krijgen, vertrekt het gros naar het buitenland, voornamelijk Australië. Maar dat er veel dichter bij huis ook een andere wereld bestaat, bevolkt door jonge creatievelingen afkomstig uit een heel ander milieu dan Sean en zijn matties, ontdekt hij op die avond.

Geniale vertaling
In de galerie valt ook op te maken hoe Mairéad zich vakkundig weet te transformeren en zich als een kameleon tussen die twee werelden beweegt, hoe ze haar houding en woordgebruik naadloos aanpast aan haar gezelschap. Je voelt dat Seans nekharen overeind gaan staan wanneer een van haar vrienden een video-installatie omschrijft als “overwhelming”.

Dit is ook meteen een voorbeeld van de genialiteit van deze vertaling. Die op zich verdient met gemak vijf sterren. Het lijkt erop dat de vertaler er veel lol in heeft gehad om het vrij rauwe, platte Iers naar het Nederlands om te zetten. Henny Corver werd in 2020 reeds bekroond met haar vertaling van Pilgrim langs Tinker Creek van Annie Dillard, en ook deze vertaling is subliem en trefzeker. Grappig genoeg komt die mede zo goed uit de verf door de onvertaalde woorden: precies daar waar dat een beter effect sorteert laat ze woorden in het Engels staan. Natuurlijk had ze er “overrompelend” van kunnen maken, maar juist dat “overwhelming” klinkt nog dikker aangezet, vervreemdend en overdreven tegenover het vrij platte, masculiene taalgebruik van de verteller en zijn mates. Sean weet dan nog niet dat hij zich een aantal maanden later, wanneer hij zelf naar die betere wijk nabij Queens verhuist en die vrienden opnieuw “opzettelijk toevallig” tegen het lijf loopt, zelf zal bedienen van zinnen als “ik frequenteer de poolhal regelmatig” in de hoop indruk op ze te maken of over te komen alsof hij met gemak in hun midden bivakkeert. Zij introduceren hem bij Bookfinders; een echt bestaand geheim genootschap dat samenkomt in een boekwinkel om over literatuur en kunst te praten. Ook hij zal naar arthousefilms gaan en kennismaken met het fenomeen dat falafel heet, al vindt hij de inhoud zo eng dat hij enkel de kip uit zijn wrap durft op te eten. Dat de rest vegetariër is, klinkt in zijn wereld dan nog als iets voor buitenaardse wezens.

Er valt misschien één kritiekpuntje te geven: Magee wil net iets te veel vertellen. Halverwege het boek, wanneer je je door het zoveelste falende sollicitatiegesprek, het zoveelste verslag van de zoveelste taakstrafdag, een niet behaald barista-examen en een volgende kroegentocht heen hebt gewerkt, begint de herhaling wat te vervelen. Toch is dit misschien ook zijn bedoeling geweest, en is het niet zozeer een debutantenfout als wel een poging om de uitzichtloosheid van Seans’ situatie extra voelbaar te maken. Niet voor niets komt er een Ken Loach-film in het boek voor; het brengt de thematiek in I, Daniel Blake en Sorry we missed you in herinnering. Een reclasseringswerker adviseert Sean zelfs zijn bachelor diploma van zijn CV. te schrappen omdat hij anders door te veel werkgevers als overgekwalificeerd terzijde geschoven zal worden; waarmee ze impliciet lijkt te bedoelen dat dat papiertje hem, vanwege zijn afkomst, nooit enige toegang tot hogere regionen in de arbeidsmarkt zal verschaffen.

De geboorte van een schrijver
Toch is het einde ontegenzeggelijk hoopvol; hij is begonnen met schrijven, heeft feedback gekregen van een redacteur van een literair tijdschrift (waarin we gezien het nawoord Thomas Moore kunnen herkennen) en neust voor het eerst rond op de campus van Queens, waar Magee zelf uiteindelijk die master Creative Writing zal gaan volgen en zal promoveren met dit boek.

Inmiddels staan er alweer twee nieuwe autobiografische romans van hem op stapel, waarin hij nog verder terug zal gaan in de tijd. Stiekem hoop ik juist op een roman die begint waar dit boek eindigt; over zijn tijd aan Queens, een ‘coming-of-writer story’ zogezegd, over hoe hij de afstand en de woorden vond om zich mee terug naar huis te schrijven. Het boek eindigt niet voor niets met de beroemde eerste zin van Kundera’s De Grap: Daar was ik dan, na al die jaren weer thuis. Het is een zin die, zijn eerdere literaire opleiding ten spijt, de eigenlijke geboorte van een lezer markeert, en in het verlengde daarvan die van een schrijver. Een laatbloeier misschien, maar vrijwel zeker een blijvertje.

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow