"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Drang

Vrijdag, 28 juli, 2023

Geschreven door: Kate Zambreno
Artikel door: Ansuya Spreksel

Zambreno speelt een slim spel met de lezer

[Recensie] “Wat voorkomt dat een boek wordt geschreven wordt uiteindelijk het boek zelf” – noteert Zambreno ergens halverwege dit boek, refererend aan een uitspraak van Camus, die op zijn beurt Marcus Aurelius aanhaalde. Je zou kunnen zeggen dat hetzelfde voor dit boek geldt.

In de roman, Drang, worstelt een schrijfster met de naderende deadline van haar eveneens Drang genaamde manuscript, en geeft zich steeds meer over aan afleiding, lamlendigheid en omzwervingen in de buurt, immer in gezelschap van haar trouwe viervoeter Genet, daarbij alles noterend wat haar pad kruist:(buurtbewoners, katten, andere honden, straatafval. Dat klinkt verdacht veel als het verslag van het (mislukkende) maakproces van een roman, niet als die roman zelf. Alsof die eruit geknipt is, precies zoals er in de W.G. Sebald-achtige collages her en der in dit boek ook geknipt werd. Als vanzelf ga je als lezer toch op zoek naar het boek in het boek, dat dan toch ergens verstopt moet zitten. Dagboekaantekeningen worden echter vakkundig afgewisseld met essayistische beschouwingen over allerhande kunstwerken en kunstenaars, waarbij Zambreno een prominente plaats toekent aan Rilke, uit wiens brieven ze veelvuldig citeert. Als er al sprake van een boek in een boek zou zijn, dan bestaat dat uit die kleine, fragmentarische Rilke-biografie. Maar die heeft een belangrijke functie, want niet alleen Rilke, maar ook Walser, Sebald en Wittgenstein passeren de revue. Allemaal eveneens zoekend, zwervend, moeilijk vast te pinnen, en veelvuldig corresponderend over hun worstelingen met de tekst die ze willen schrijven. Zelf mailt Zambreno eveneens aan de lopende band met andere auteurs over haar strubbelingen met het schrijven. Dit maakt het tot een grillig, tegendraads, eigenzinnig boek; en daarmee een uitgelezen Koppernik boek.

Drifts versus Drang
Het is jammer dat de Nederlandse titel niet helemaal dezelfde connotatie heeft als de oorspronkelijke titel Drifts. Drifts kan op een drang van toepassing zijn, maar ook op een vlucht; op drift raken, wegdrijven of juist worden aangetrokken tot iets. Precies zoals Zambreno soms van haar werk weg wil vluchten en er dan weer naartoe getrokken wordt. De titel en de cover vullen elkaar aan: een uitsnede van grijs, golvend water; het willen vastleggen van iets wat constant in beweging is, maar ook een grijs gebied, zonder enig houvast. Drifting away of drifting towards: de stuwende en zuigende kracht van het tij. De foto van Vija Celmins draagt veelzeggend genoeg de titel Untitled. Alsof de afbeelding zelf ook een benaming ontglipt (later in het boek neemt Zambreno eveneens een foto van een notitie van Basquiat: ‘I feel like a citizen it’s time to go and come back a drifter’).

Maar Drifts verwijst vooral naar de kern van het boek zelf (of beter gezegd: op de afwezigheid daarvan); op het gevoel dat de schrijfster daar zelf steeds net niet bij kan, dat die haar ontglipt: ‘Ik heb het gevoel dat er hier iets is waar ik bijna bij kan. ‘Noteert ze. ‘Misschien is het niets, kan ik bijna bij het niets.’ Maar ook:’ ‘Dat is wat Drang voor mij moet zijn, het verlangen en de hunkering daarnaar,’ wat ook een afwezigheid van verlangen impliceert. Enerzijds laat ze zich door allerlei beslommeringen van het schrijven afhouden, anderzijds zijn haar gedachten, zoals bij elke schrijver, constant met het boek in dialoog. ‘Ik ben al een tijd geïnteresseerd in het schrijven dat plaatsvindt wanneer er niet wordt geschreven’ schrijft ze een collega. Elke schrijver weet dat het uiteindelijke boek een flintertje is, een scherfje resultaat van vaak jaren nadenken, proberen, schaven en perfectioneren. Maar Zambreno beschrijft letterlijk alles dat ze doet wanneer ze niet schrijft – en maakt daarmee elke handeling die haar van het schrijven weerhoudt haar onderwerp en dus juist onderdeel van haar schrijfwerk. Wanneer ze zicht afvraagt wat een drang eigenlijk is, oppert ze dat het misschien ‘een soort vorm’ zou kunnen zijn. Die drang om niet te schrijven, om zich met andere zaken bezig te houden, omvormen tot een boek. Wat ze haar uitgever, die een roman verwacht, niet vertelt, is dat ze ‘het liefst een soort boekje wilde schrijven over dwalingen, dieren. Een flinterdun object, een geest. Vervuld van de fonkelende mogelijkheid van een boek, maar ook van een soort verlamming.’

Boekenkrant

“Ik wil dat dit boek helemaal nieuw is, alsof het van een andere auteur is,” schrijft ze een bevriende schrijfster. “Drang is mijn fantasie van een memoir over niets. Ik verlang ernaar te worden ontdaan van het persoonlijke.”

Maar ironisch genoeg is het boek juist hyperpersoonlijk- omdat het een hybride mengelmoes is van associaties en bespiegelingen, dagelijkse besognes, dagboekfragmenten, mijmeringen, foto’s en persoonlijke brieven. Alsof het opschrijven van het meest persoonlijke het juist onpersoonlijk maakt, omdat elke gedachte of belevenis daarmee die van de lezer wordt, een collectieve ervaring die zich niet langer tot haar kleine, afgebakende belevingswereld beperkt.

Masturbatiedrift
Want Zambreno gaat geen enkel persoonlijk onderwerp uit de weg; ze beschrijft heftige menstruele bloedingen, huislijke ruzies, seks en masturbatiessessies even gedetailleerd als de hoopjes afval op straat en het gescharrel van de hond op de veranda. Vanwege de sterke fysieke dimensie (die in het tweede deel van de roman steeds meer zal gaan overheersen) heeft de lezer vaak de sensatie letterlijk bezit te nemen van Zambreno ’s lichaam. Misschien is dat bijna hetzelfde als het schrijven ontdoen van het persoonlijke; ervoor zorgen dat de lezer zó oncomfortabel dichtbij komt dat de scheidslijn tussen auteur en lezer bijna lijkt te vervagen.

Tegelijkertijd speelt Zambreno ook hier weer een slim spel met de lezer; bijvoorbeeld wanneer ze, na eerst een halve pagina lang beschreven te hebben hoe ze net zo lang heeft liggen masturberen tot ze een spiertje in haar schrijfhand heeft verrekt (alsof ze, naast alle eerder genoemde redenen nog een extra reden zocht om niet te hoeven schrijven) en allerlei mogelijke verklaringen voor die masturbatiedrift heeft aangedragen, een alinea later door haar redacteur gevraagd wordt waarom haar personage zoveel masturbeert. Zambreno antwoordt alsof ze het ook niet weet: ‘ze masturbeert omdat ze masturbeert.’ Bovendien, ze schreef toch een roman? In een roman is Kate een personage, en hoeft in het geheel niets met haar schepper gemeen te hebben. Ze masturberen toevallig gewoon allebei veel.

Een andere reden om het boek te beschouwen als een roman is vanwege het feit dat haar pogingen om korte tijdsfragmenten vast te pinnen uiteraard eindeloos gecomponeerd, gestructureerd, gemanipuleerd en geordend is (de auteur heeft het zelden over schrijven, altijd is ze haar ‘aantekeningen aan het ordenen’). Ook is het geen waarachtige weergave van de tijd, zoals ze de lezer voorspiegelt; want hoewel de korte, fragmentarische passages soms ogen als film-stills of snapshots uit een leven, of als korte twitterberichten, beslaat het boek een tijdsbestek van ongeveer een jaar, terwijl Zambreno uiteindelijk maar liefst zeven jaar aan het boek werkte.

Het probleem van de tijd
Het meticuleus documenteren van stukjes tijd is dan ook Zambreno ‘s uitgangspunt; haar aantekeningen zijn pogingen de tijd te vangen; waardoor het boek me deed denken aan het werk van Techching Hsieh en diens ‘One Year Performance 1980-1981 (Time Clock Piece)’, waarin hij een jaar lang elk uur inklokte en van zichzelf een foto nam. En eveneens aan Filmmaker en fotograaf Jamie Livingston, die vanaf 1979 elke dag één polaroid maakte, een enkele snapshot van een willekeurig ogenblik, maar in zijn totaliteit een blauwdruk van een leven – omdat een leven nu eenmaal hoofdzakelijk uit dit soort momenten bestaat.

Zambreno zelf fotografeert bomen; het liefst zou ze dagelijks dezelfde boom fotograferen om zo zijn transformatie vast te leggen, net zoals ze een hele serie foto’s van Genet naast elkaar toont.

‘Als iemand ooit die foto (van de boom) zou bekijken, zou diegene vooral stilstaan bij het immense onbekende van de dag rondom het moment dat die foto is genomen.’ Misschien is dat uiteindelijk ook wat Zambreno met haar korte dagelijkse notities probeert te doen, waardoor het in feite niet uitmaakt of ze over straatafval, straatkatten, buren, haar hond of andere korte momentopnamen schrijft. Het gaat haar vooral om dat wat overblijft buiten die tekst, en buiten die afbeeldingen. Misschien is dát de roman die Zambreno ons hier voorschotelt. De roman die ze niet schrijft en die tóch zo’n prominente plaats in het boek inneemt, die verborgen roman in het boek, op alle witte stukken papier rond de stukjes tekst. ‘Waar ik naartoe wil, is een ruimte zonder woorden,’ zei ze immers eerder in het boek tegen een niet nader geïntroduceerde George. Misschien is die ruimte zonder woorden dat niets waar ze naar zoekt, maar waar ze telkens niet helemaal bij kan. Want niets kan alleen bestaan tegenover iets, zoals een pagina witregels bevat dankzij de tekst.

Troostboek’
Soms vindt een boek precies op het juiste moment de lezer die het nodig heeft. In zo’n geval kan een boek, of dat nu wel of niet de intentie van de auteur was, iets troostrijks bieden. Juist door die diep-persoonlijke stijl, het terugkerende thema van somberheid, uitzichtloosheid, eenzaamheid en doelloosheid, reikt het boek herkenningspunten aan, waardoor het nog makkelijker is om in de huid van de auteur te kruipen. De gedeelde gevoelens van eenzaamheid en leegte worden verzacht omdat ze door een ander als zodanig erkend worden, bestaansrecht krijgen omdat iemand de moeite nam deze gevoelens op papier te zetten.

Enerzijds zijn veel passages zwaarmoedig, maar daar tussendoor fonkelt steeds ook haar scherpzinnige oog voor de schoonheid van kunst, en dankzij haar opmerkzame bedachtzaamheid, de gave om overal paralellen te zien en te scheppen, de afwisseling van het essayistische en het persoonlijke, stijgt haar boek boven zichzelf uit. ‘En toch is er een intense schoonheid, als ik mezelf toesta aanwezig te zijn in mijn somberte.’ Dit klinkt misschien wat melodramatisch, maar als geheel biedt haar blik, zowel naar binnen gekeerd als naar buiten gericht, iets heel troostrijks. Sommige zinnen zijn bovendien prachtig, zoals wanneer ze over een foto van de jonge Rilke schrijft dat het net is alsof je ‘naar een reeks kamertjes vol weemoed kijkt.’ Of, wanneer ze met haar vriend droomt van een gezamenlijk kluizenaarsbestaan, ‘als hoeders van elkaars eenzaamheid.’

In die zin deed dit boek me denken aan the Friend van Sigrid Nunez, ook zo’n mooie, intieme en essayistische roman over een schrijfster die lesgeeft, mijmert over het schrijven, andere schrijvers en kunstwerken, terwijl ze met haar hond door de stad dwaalt. Op andere momenten had het zelfs wel iets weg van Knecht, alleen van Gerbrand Bakker; eveneens een troostrijk, geweldig boek, waarin hij over zijn depressie schrijft, maar ook over tuinieren, schrijven, ontmoetingen met buren en dieren. Al deze auteurs weten moeiteloos je aandacht vast te houden met hun autobiografische teksten, zelfs als ze over de kleinste details gaan. Maar Zambreno is veel spaarzamer met humor en lichtheid dan Bakker. De schaarse momenten waarop ze zichzelf wat ironie toestaat zijn op een hand te tellen, maar dan zijn ze wel raak, zoals wanneer ze schrijft over de eerste ontmoeting met haar nieuwe redacteur: ‘heb je dat artikel gelezen? Vraag ik haar, zoals ik iedereen vraag, omdat ik duidelijk niet goed ben gesocialiseerd.’ Of wanneer ze Kris Jenner citeert, in een aflevering van the Kardashians: ‘ik lees een boek, het is zo raar en saai, maar het laat me niet meer los.’ Hetzelfde zullen mensen van Zambreno ‘s werk zeggen, en dat weet ze. In het nawoord, waarin ze haar muze, hond Genet, bedankt, schrijft ze dat ze hoopt dat hij haar ‘foto zal likken’ (de anti-honden vriend -zie het kopje hieronder- wilde weten wat ik daar nou grappig aan vond, dus misschien ligt het aan mij, maar ik vond de woordspeling wel aandoenlijk).

DIE HOND!’
“Inderdaad een goed boek’ mailde een vriend die op mijn aanraden eveneens dit boek las. ‘Maar aan een ding heb ik me werkelijk kapot geërgerd: DIE HOND! Misschien omdat ik niets met dieren heb, maar wat mij betreft had er veel MINDER HOND in gemogen, en ook minder Rilke, trouwens.’ En ook als iemand die wel iets met dieren heeft, kon ik hem geen ongelijk geven. De biografie van hond en dichter beslaan een te groot deel van een boek dat juist interessanter wordt daar waar het over Zambreno zelf gaat; of het nu haar dagelijkse dagboeknotities zijn, of haar associatieve mijmeringen over kunstwerken en schrijverschap. En voor een schrijfster die liefde en zorg voor alle dieren in haar omgeving zo’n belangrijk onderdeel van haar boek en leven laat zijn, verorbert Zambreno ‘s ‘alter-ego’ (al is het wat mij betreft toch echt een-op-een Zambreno zelf) wel verbazingwekkend veel kalkoenbroodjes, maar dat terzijde.

Gelukkig voor deze vriend dringt zich in het tweede deel alsnog een onderwerp aan het boek op; alsof dat onderwerp zelf de drang -of drift- voelde om door het oppervlak heen te breken. Zambreno blijkt namelijk onverwacht in verwachting. Zo krijgt die tijdsdruk van de naderende deadline nog een tweede dimensie: een lichamelijke. De dagboeknotities krijgen een nieuwe impuls en worden dankzij haar zwangerschap toch nog naar een soort kern toe gezogen. Weinig boeken beschrijven deze ervaring en de lichamelijke ongemakken daarvan zo uitvoerig en gedetailleerd dat het volstrekt invoelbaar wordt en beklijft. Nauwgezet beschrijft Zambreno de misselijkheid, de veranderende sensaties van geur en smaak, haar veranderende lichaam. De scène waarin Kate een ijsje deelt met de hond, waarna het zoete ijs volgens haar de smaak van vis heeft gekregen, zal je (helaas) niet snel kunnen vergeten. Zo ontluisterend als de be

Bvallingsscène in the Argonauts van Maggie Nelson was -een auteur met wie Zambreno veel gemeen heeft- zo de-romantiserend is dit zwangerschapsverslag. Er drijft geen enkel roze wolkje aan de hemel. In plaats daarvan is het een beschrijving van pijn en ongemak, vertwijfeling, geld en woonzorgen, zweten in de metro. Hoewel Zambreno herhaaldelijk klaagt en foetert over het feit dat ze altijd alleen met vrouwelijke schrijvers vergeleken wordt, maakt dit deel van het boek dat ook een beetje onvermijdelijk; een man kan niet zo intens vanuit eigen ervaring beschrijven hoe het is om een hoogzwanger lichaam te delen met een ander levend wezentje.

Daar komt nog bij dat ze zich enorm opwindt wanneer een mannelijke schrijver, en wel ‘een bekende schrijver van zogeheten autofictie- die een voorschot van een half miljoen heeft gekregen voor zijn nieuwe roman’ (en in wie we moeiteloos Ben Lerner kunnen herkennen) de zogeheten Genius Grand wint. Als het om frustratie gaat, blijkt Zambreno zich plots wel degelijk lid te beschouwen van een ‘community’ van vrouwelijke autofictie schrijvers, die zich klaarblijkelijk allemaal op hun tenen getrapt voelen: ‘de naam van die schrijver was inmiddels synoniem aan het soort teksten in ik-perspectief die wij ook schreven, alleen had niemand het ooit de moeite waard gevonden onze worstelingen te onderscheiden.’ Ineens is er dus toch sprake van een ‘wij,’ een vrouwelijke, onderkende wij, terwijl ze zich eerder terecht verzette tegen het idee dat er een onderscheid zou zijn tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs. Uiteindelijk komt die kritiek uiteraard op hetzelfde principe neer; dat er geen onderscheid zou moeten zijn. En moet je om ongelijkwaardigheid aan de kaak te stellen jezelf toch weer eerst ongewild binnen een gepaalde groep positioneren. Maar ergens wringt er ook iets: het uitsluiten van de mogelijkheid dat Lerner de prijs gewoon toekwam. Misschien ben ik als Lerner-liefhebber bevooroordeeld; hij schrijft geestig en gevat, met veel ironie en zelfspot, iets dat ik bij Zambreno veelal miste. Maar een veel in het oog springender verschil is de vorm: je kunt Lerner’s boeken gemakkelijk lezen als romans, zelfs al speelt hij een spel met feit en fictie. Zambreno daarentegen lijkt elke mogelijkheid om een personage van zichzelf te maken van zich af te schudden.

Ik vraag me af of vrouwelijke auteurs van autofictie werkelijk inderdaad benadeeld worden en minder serieus genomen; maar ik denk wel dat hun werk eerder als navelstaarderig wordt weggezet, eerder als ego fictie in plaats van als autofictie. Dat onderwerpen als moederschap, om maar iets te noemen, eerder als frivool beschouwd kunnen worden – door mannen, uiteraard – al is dit onderwerp momenteel aan een flinke inhaalslag bezig, waar Zambreno zelf één van de voorlopers van is geweest.

Op een eigenaardige manier heeft dit boek onbedoeld op wel meer vlakken een soort voorspellende ondertoon over zich; vanwege de dan nog op handen zijnde pandemie en het collectieve gevoel van isolement dat daarmee gepaard ging; door de toename van boeken over het moederschap en de worsteling om dat te combineren met het schrijverschap. In Drang is dat vooralsnog slechts een angst; al is de zwangerschap zelf misschien nog wel wel een grotere uitdaging.

Tegen het einde van de roman heb je als lezer het gevoel zelden zo dicht op iemands huid te hebben gezeten, alsof je zelf haar lichaam hebt bewoond. Zowel schrijfster als hond zijn inmiddels een soort huisgenoten geworden, van wie het moeilijk afscheid nemen is. Het is intrigerend hoe Zambreno erin geslaagd is om van het verslag van het schrijfproces van een boek het boek zelf te maken, tijdsfragmenten gebruikt om de lezer die ‘fonkelende mogelijkheid van een boek’ te tonen.

Die mogelijkheid bevindt zich zowel in als buiten de tekst: ‘Het enige wat we kunnen doen is stilstaan bij het denkbeeldige alleen-zijn van anderen, bij de vraag wat anderen doen als ze alleen zijn, hoe ze omgaan met de enormiteit en de kortstondigheid van de dag, wat geloof ik voor mij in toenemende mate de betekenis en het probleem van kunst is.’ Misschien vond ik het daarom een troostend boek; omdat ze de lezer zonder schroom of terughoudendheid haar persoonlijke denk- en belevingswereld binnenlaat én je de illusie geeft (hoe irreëel en sentimenteel dat ook is) dat iets van jouw eenzaamheid door haar gedachten gaat, zelfs al weet ze niets van je bestaan af.

Drang ontglipt feitelijk elke categorisering; het is de wordingsgeschiedenis van een roman, de roman zelf en de deconstructie van het hele begrip ‘roman.’ En dan heeft ze nog zeven andere boeken op haar naam staan om te ontdekken.

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow