"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het waagstuk van de politiek

Zondag, 24 maart, 2019

Geschreven door: Hannah Arendt
Artikel door: David Bogaers

Legitimatie van de democratie

Met Het waagstuk van de politiek schreef filosoof Hannah Arendt een bundel die hoog op de leeslijst van hedendaagse politici zou moeten staan.

[Recensie] Had Hannah Arendt nu geleefd, dan zou ze de term ‘post-truth tijdperk’ een vreemd begrip gevonden hebben. Liegen is volgens haar immers goed beschouwd niet heel anders dan politiek handelen: beide zijn nauw verbonden met het vermogen om je voor te stellen dat dingen “anders zouden kunnen zijn”. Politiek bedrijven is daarmee in zekere zin altijd ‘post-truth’: gewoon, omdat het de feiten juist veranderen wil.

Dit alles stelt Arendt in haar essay Liegen in de Politiek uit 1971, dat voor het eerst in het Nederlands vertaald is en samen met het essay Burgerlijke Ongehoorzaamheid gebundeld is in de uitgave Het Waagstuk van de Politiek, begin mei 2018 verschenen bij uitgeverij Klement. Het essay vormt een reflectie op de publicatie van The Pentagon Papers, een document bestaande uit 47 delen dat het systematische gebruik van leugens in de berichtgeving door de Amerikaanse overheid over de Vietnamoorlog onthult. Volgens Arendt ontstaat er een probleem wanneer leugens door de heersende macht systematisch ingezet worden om zaken toe te dekken: de aldus gecreëerde schijnwerkelijkheid zal na verloop van tijd onherroepelijk botsen met de echte werkelijkheid – de feiten waarvan het publiek zich algemeen bewust is.

In een tijd van Brexit, Trumpisme en bonnetjesaffaires kunnen we zeker nog iets leren van Arendts analyse van het beleid van de Amerikaanse regering inzake de Vietnamoorlog. Waar we vandaag de dag bij politieke leugens vooral aan opportunisme of grootheidswaan van individuele politici denken, stelt Arendt in haar analyse analyse juist de rol van de bureaucratie centraal. Bij de systematische leugens over de Vietnamoorlog was namelijk een belangrijke rol weggelegd voor zogeheten ‘probleemoplossers’:

Boekenkrant

vanuit universiteiten of denktanks aangestelde technocraten die vanuit een aantal rotsvast geachte premissen opereerden en alle feiten gladstreken die hier niet mee in overeenstemming waren. Deze beleidsmakers waren erop uit om wetmatige verklaringen en voorspellingen voor politieke en historische feiten te vinden. Onder meer de onbewezen ‘dominotheorie’ – als één land in de regio van Zuidoost-Azië ten prooi viel aan het communisme, zouden rap meerdere volgen – en het geloof in een communistische wereldsamenzwering waren uitgangspunten van hun beleid.

De achterliggende aanname hierbij was dat menselijke aangelegenheden dezelfde innerlijke noodzaak en onomstotelijkheid bezitten als natuurverschijnselen. Volgens Arendt schuilt er een gevaar in deze assumptie, omdat in haar optiek menselijk handelen juist gekenmerkt wordt door onvoorspelbaarheid en het vermogen om telkens weer iets nieuws te beginnen: proberen politiek handelen te verklaren vanuit wetten maakt het dan ook erg verleidelijk om allerhande feiten die niet met de gehanteerde theorie stroken te ontkennen.

Deze probleemoplossers bedrogen daarmee volgens Arendt niet alleen andere mensen, maar in de eerste plaats zichzelf. Opvallend is bijvoorbeeld dat de rechtvaardiging van de beleidsmakers voor hun beslissingen tijdens de Vietnamoorlog vaak op gespannen voet stond met de feitenverslagen van de Amerikaanse inlichtingendiensten.

Of Arendts stellingname over menselijk handelen overtuigend is, staat uiteraard open voor discussie. Zien wij de wereldvreemdheid die Arendt signaleert in het Amerikaanse beleid echter als een risico van bureaucratie in het algemeen, dan is haar analyse nog steeds uiterst relevant in een tijd waarin dit verschijnsel schijnbaar alomtegenwoordig is en uitgangspunten van bestuurders vaak als ‘neutraal’ en wetenschappelijk worden geportretteerd – waarbij weinig ruimte wordt gelaten voor publiek debat. Naar hedendaagse voorbeelden van dergelijke beleidsvorming, waarbij beleidsmakers vanuit rotsvast geachte principes vertrekken en hun beslissingen als noodzakelijk voorstellen, hoeven we niet lang te zoeken: we kunnen bijvoorbeeld denken aan het neoliberalisme (“De overheid moet zich terugtrekken”); vredesmissies in door oorlog verwoeste ontwikkelingslanden, waarbij topdown democratische instituties worden ingesteld zonder te letten op de vraag of deze het land niet alleen maar verder zal destabiliseren; IMF-beleid en EU-politiek in een land als Bosnië-Herzegovina (na twintig jaar inmenging is er hier nog steeds geen stabiele democratie).

Relevant daarnaast is de aandacht die Arendt vestigt op het belang van beeldvorming: het belangrijkste doel van de beleidsmakers was om het imago van de VS als ‘beschermheer’ in stand te houden. Omdat er in feite in marketingtaal werd gedacht, daagde het geen van de beleidsmakers dat de door hen als ‘onschuldig’ geportretteerde beslissingen – te denken valt aan het opstarten van afleidende offensieven elders in de wereld – weleens verstrekkende en onvoorspelbare gevolgen konden hebben. Ook vandaag de dag maken schandalen als dat van Cambridge Analytica duidelijk dat in sommige gevallen politici het beïnvloeden van het publiek voorrang verlenen boven elke morele overweging. Het gevaar hiervan is uiteraard dat de wereld van gedeelde feiten verdwijnt, zonder welke ruimte voor de politiek – mensen moeten immers iets hebben om over te kunnen discussiëren en over van mening te verschillen – niet meer mogelijk is. De campagne over de Brexit kan dienen als illustratie van dit gevaar: voorstanders van uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie claimden stelselmatig dat er hoofdzakelijk economische voordelen aan uittreding verbonden waren, waarbij ze gemakshalve voorbijgingen aan de consequenties die aan uittreding uit de Europese interne markt verbonden zouden zijn. Als men in een politieke campagne vrijblijvend de belangrijkste feiten kan negeren, op basis waarvan dan nog een discussie te voeren?

Een zwakte van het essay is dat Arendt te weinig duidelijk maakt hoe de twee centrale elementen van haar diagnose – namelijk het dogmatisme van de beleidsmakers en het ‘tot doel-op-zich verheffen’ van de beeldvorming – zich precies tot elkaar verhouden. Komen deze twee noodzakelijk tegelijk voor, en welke was ten tijde van de Vietnamoorlog nu van doorslaggevend belang?

Burgerlijke ongehoorzaamheid

Het andere essay van de bundel, Burgerlijke Ongehoorzaamheid, gaat over de heikele vraag of dit fenomeen, zoals in de jaren vijftig en zestig gepraktiseerd door de burgerrechtenbeweging in het zuiden van de VS, wettelijke bescherming verdient. Arendt stelt dat het feitelijk onmogelijk is om een dergelijke bescherming in de wet vast te leggen: dit zou natuurlijk aanleiding geven tot een contradictie.

Toch wil zij proberen een zekere ‘nis’ in de wet voor dit instituut te vinden. Dit doet ze door te betogen dat burgerlijke ongehoorzaamheid in de geest is van de Amerikaanse Grondwet, die als het ware zou zijn opgesteld als een contract tussen regering en bevolking. Verbreekt de regering de beloften van dit contract, bijvoorbeeld door zwarte burgers systematisch hun rechten te ontzeggen, dan zou het de bevolking vrij moeten staan hiertegen in opstand te komen. Arendts belangrijkste voorbehoud hierbij is dat deze opstand geweldloos is. Al doet Arendt in het essay een lovenswaardige poging om de mogelijkheid tot burgerlijke ongehoorzaamheid te verdedigen, toch overtuigt het essay niet, vooral omdat ze niet duidelijk maakt hoe het toestaan van dit soort acties verenigd kan worden met de onwettigheid ervan. Zo blijft de centrale tegenstelling intact, en de lezer in het ongewisse. Desondanks biedt dit essay een interessante blik op de politiek van Arendts tijd, inclusief de legitimatiecrisis van de toenmalige Amerikaanse politiek.

Het Waagstuk van de Politiek is een uitdagende bundel geworden, aan te bevelen voor elke hedendaagse politicus. De essays tonen op een bondige manier de legitimatiecrisis van de moderne democratie (die ook en juist speelde in het Amerika van 1970) en bieden een verrassend aantal aanknopingspunten naar de problemen en onvolkomenheden waarmee de politiek zich vandaag de dag geconfronteerd ziet.

Eerder verschenen in De Helling

Boeken van deze Auteur: