"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Iconen

Dinsdag, 30 mei, 2023

Geschreven door: Erik Vlaminck
Artikel door: Jan Stoel

“Ook ik heb te lang en te veel gezwegen”

[Iconen] Ik volg Erik Vlaminck al een aantal jaren. Het is een schrijver die me altijd weet te boeien. Hij is een rasverteller en combineert ernst met humor. Daardoor hebben zijn boeken altijd een lichte toon. Iconen zijn laatste roman is een meesterwerk. Het liet me verbluft achter. Het verhaal gaat over ‘de vergeetputten’ van de psychiatrische inrichtingen in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Iconen is een boek vol engagement. Vlaminck kiest – zoals zo vaak-  voor de kwetsbaren, maar speelt er onder eigen naam ook zelf (als een van de medewerkers van de instelling) een rol in. Iconen is een verhaal over incompetentie, over het blinde geloof in religieuzen, over institutionele misstanden en corruptie. Vlaminck laat zien wat niet gezien mocht worden. Het maakt het boek actueel. Het speelt zich af in een instelling die geleid wordt door de Broeders van Liefde. Het motto van deze orde is  ‘Deus est caritas’ (God is liefdadigheid). Maar van die caritas is in deze roman niet veel te zien. 

Gij gaat toch ook niet beginnen, zeker! Waarom zoudt ge nutteloze kosten maken? Er zijn verdorie kleren! Er zijn kleren genoeg! We hebben een hele kast vol kleren! We hebben van alle maten minstens drie stuks! Als er bezoek voor een van de jongens komt, dan sjorren we die een broek aan zijn lijf en trekken een trui over zijn kop. En dan brengen wij die aangeklede sukkelaar netjes in een karreke naar de bezoekzaal. Meer moet dat toch niet zijn. Hebt gij daar al ooit reclamaties over gehoord? Of moeten we ze misschien ook een plastron rond hun nek draaien en een hoed op hun kop zetten?

Iconen is een roman. Elke gelijkenis met bestaande personen, plaatsen of instellingen berust op toeval. Helaas overtreft de realiteit van de fictie,” schrijf je voor in de roman. In de periode waarin het verhaal speelt werkte je zelf in Mortsel in een psychiatrische instelling. Hoe ben je met feit en fictie in deze roman omgesprongen?

“Ik ben een schrijver zonder fantasie. De kern van al mijn boeken en theaterwerken berust op waargebeurde feiten, dat geldt ook voor Iconen. Zowat alle toestanden die in het boek voorkomen vonden ook in werkelijkheid plaats, zij het niet op dezelfde plaats of op hetzelfde moment. Elke gelijkenis met bestaande personen, plaatsen of instellingen berust dus op het toeval dat ik zelf creëerde en monteerde.”

Archeologie Magazine

Waarom ben je überhaupt in die instelling gaan werken? Ongetwijfeld had je namelijk al kennis genomen van Recht op antwoord, het pamflet dat Roger Van de Velde (1925-1970) dat onder meer gaat over ‘de vergeetputten’ van de psychiatrie en in 1969 verscheen. Van de Velde zat in 1965 in dezelfde inrichting van de Broeders van Liefde (hoe wrang is de naam van de orde als je Iconen leest) waar jij later werkte.

“Roger Van de Velde was voor mij een cultgod van toen ik zestien was. Zijn passage in die welbepaalde instelling was voor mij alleszins een trigger om er te gaan solliciteren; het paste bovendien in de schrijfambities die ik had. Maar ik ontdekte snel dat de patiënten die er verbleven niet zaten te wachten op een gek die boeken wilde schrijven. Ik ontdekte snel dat de wantoestanden die er heersten best bestreden konden worden door dingen van binnenuit te veranderen. Ik ben dan ook bijna tien jaar in die psychiatrie blijven werken. Een stevige collegagroep heeft er, geholpen door de tijdgeest, uiteindelijk toch voor enige verandering kunnen zorgen.”

Je draagt je boek op aan Willy Bastiaensen, Vital Meeusen, Paul Keppens en Jos Jespers en noemt ze dappere mannen. Hoe zit dat?

“Willy, Vital, Paul en Jos waren patiënten die toen in de instelling verbleven. Ze waren quasi generatiegenoten van mij. Hun leven werd door een speling van het lot geknakt voor het begonnen was. Het was louter toeval dat zij zich aan een andere kant van de barrière bevonden dan die waar ik mocht vertoeven. Ondanks alle instellingsmiserie zijn ze altijd schone mensen gebleven. Ze zijn alle vier allang overleden. Maar ze verdienen het dat hun naam zwart op wit gedrukt werd en wordt. Het is schrijversplicht om de vergeetput af en toe open te trekken.”

Nu zoveel jaren later een roman over deze periode. Waarom? Is het nodig? Wat is de urgentie van het verhaal? 

“Wellicht waren de ervaringen die ik opdeed tijdens mijn eerste werkjaar dermate traumatisch dat ik ze lang in een vergeetlade weg gestopt heb. Toen ik geconfronteerd werd met een fraudehistorie die recent boven water kwam in een opvangcentrum voor daklozen werd ik getriggerd om de historie van toen uit de vergeetlade te halen. Het was louterend voor mezelf en ik hoop dat het ogen opent voor woekerende wantoestanden waar de machtelozen van deze samenleving voortdurend, en altijd opnieuw, de dupe van zijn.”

Er komt nogal wat voorbij in je roman: incompetentie, inhaligheid, patiënten als verdienmodel, een religieuze orde zonder enig moreel besef. Je bent er in geslaagd om er een roman van te maken die je niet weg kunt leggen, hoewel je af en toe als lezer even bij moet komen. Je bouwt het boek op naar een climax. Dat doe je ook met de steeds erger wordende wreedheden en de geestelijke verwaarlozing die psychiatrische patiënten moeten ondergaan. Hoe ben je te werk gegaan om daar een vorm voor te vinden?

“Ik hoop dat ik mijn boek enig thrillergehalte heb kunnen geven; spanning en onverwachte wendingen als saus bij een zwaar gerecht. Dat alles heb ik proberen kruiden met een gepeperde dosis humor en ironie. Een en ander moet tenslotte verteerbaar blijven. Zowel voor de schrijver als voor de lezer.”

Psychiatrische patiënten als verdienmodel: ze worden niet alleen financieel en geestelijk maar ook letterlijk uitgekleed, ze liggen naakt op de vloer, zo lees ik. De verder beschreven misstanden zijn verbijsterend. Nergens wordt er door de leiding van het ziekenhuis, de overste van de Broeders van Liefde ingegrepen. Hoe kan dat? Werden opmerkingen zoals die van Albert Vercammen, die opkomt voor zijn broer Raf die in de instelling zat, geneutraliseerd. Familieleden moeten toch ook het een het ander gemerkt hebben?

“Bij vele van de patiënten die in die tijd in de psychiatrie verbleven was er geen familie die nog naar hen omzag. Ze zaten letterlijk ‘weggestoken’ achter de hoge instellingsmuren. Hun ziekte wierp in vele gevallen een beschamende schuldmantel over hun familie. Bovendien verbleven heel veel patiënten onder het statuut van collocatie in de instelling. Collocatie was (en is) in België een rechterlijke maatregel die de betrokkene alle rechten ontneemt. Vijftig jaar geleden was zo’n collocatie vaak een levenslange status, gelukkig is het thans uitsluitend een tijdelijke maatregel geworden.”

“Verder heerste er een verwerpelijke moraal dat verborgen moest worden wat niet zichtbaar hoefde te zijn. Dat gold zowel voor psychiatrische ziekten als voor de wanpraktijken die in vele psychiatrische centra heersten. Clerus en kloosterorden deden er alles aan om hun goede naam te vrijwaren en om geen ‘slapende honden wakker te maken’. De nu onterecht quasi vergeten roman Rosalie Niemand die Elisabeth Marain in 1988 publiceerde klaagt dezelfde misstanden aan. Die roman speelt zich af in een instelling voor vrouwen waar nonnen aan het roer stonden. Mijn en haar boek zijn exemplarisch voor wat toen in Vlaanderen gemeengoed was.”

Je kiest voor Broeder Medard als hoofdpersonage. Hij gaat wekelijks in gesprek met zijn dementerende, stervende moeder. In feite is je hele verhaal een monoloog van Medard, die steeds meer durft te vertellen aan zijn moeder omdat die nauwelijks terugpraat. Nergens heeft hij het besef dat hij iets fout doet. Maar je laat ook een andere kant van Medard zien, de man die wil laten zien dat hij ook iets kan. Eigenlijk is hij dus ook een soort van patiënt. Je bouwt niet alleen het verhaal op, maar je geeft analoog daaraan ook de personages reliëf.  Is er sprake van enig begrip voor mensen als Medard?

“Het is mijn mening dat er begrip moet zijn voor alle mensen die op deze aardbol rondstruinen. Begrip hebben voor anderen en kunnen lachen zijn twee dingen die mensen van dieren onderscheiden. Als we mens willen blijven moeten we die twee dingen koesteren. Dat wil niet zeggen dat dwaze en misdadige daden ongestraft geaccepteerd moeten worden.” 

De naam Medard is zo geweldig gekozen. Genoemd naar “Medardus, een heilige die beslist over droge of natte zomers.” Vilein zet je daarachter: “de hemelse sassenier[..]. Partroonheilige van de boeren, de wijnbouwers, bierbrouwers en paraplumakers[..] Medard de Zeiker.” Hoe kom je hier op?

“Dat de roepnaam ‘Medard de zeiker’ zijn oorsprong vindt in de in notulen beschreven hemelse taken van de heilige in kwestie wist ik uit mijn kindertijd. Mijn grootvader zaliger had een onmetelijke kennis van dat soort weetjes en anekdotes. Zijn boude verhalen waaien wel vaker mijn boeken binnen. Een zeiker is Vlaanderen bovendien niet alleen iemand die urineert, maar ook iemand die onzin verkoopt; broeder Medard ten voete uit.

Je gebruikt woorden van ‘vroeger’: gepolykopieerd, baxter met suikerwater, geperimeerde conserven, trichard, profylactisch. Bewust om het verhaal authentiek te maken?

“Ik probeer in al mijn literair werk de personages een eigen idioom te geven; een idioom dat past bij hun karakter en bij de plek waar ze leven, maar dat ook authentiek moet zijn voor de periode waarin het verhaal zich afspeelt. Het is een vreugde om op zoek te gaan naar dergelijke archaïsche en/of volkse woorden. Als we de Nederlandse taal belangrijk vinden, moeten we de prachtige en rijke woordenschat die de taal bezit in al zijn registers blijven gebruiken.”

Kun je iets vertellen over de keuze van de cover. Ik zie daar de woorden ‘help’ en ‘bird’ op staan.

“Geloof het of geloof het niet, maar ik hou me nooit bezig met de covers van mijn boeken. Ik schrijf een boek en ik ga ervan uit dat mijn uitgever dat mooi en goed verpakt in het juiste omslag. Ik vind dat de uitgeverij er in dit geval andermaal in geslaagd is om mijn ‘binnenwerk’ te voorzien van een gepaste cover, dermate dat het boek an sich een icoon geworden is.”

Je stimuleert de verbeelding van de lezer enorm. Dat gebeurt enerzijds door het verhaal maar ook door ‘show, don’t tell’, een van je stijlkenmerken. Je gaat je door de manier van praten, door wat ze zeggen, zichzelf een beeld vormen van een personage. Dat gaat bijna automatisch tijdens het lezen. Zo heeft de psychiater van het huis als het spannend wordt last  van “een zure smaak op de huig en verlangt dan naar een suikerklontje met cola”. Medard doet dat ook (alsof hij zich wil spiegelen aan de psychiater). Je geeft enkele personages ook een epitheton: je hebt meteen een beeld bij de relatie tussen Medard en zijn overleden vader die steevast meneer-mijn-vader wordt genoemd.  Typisch Erik Vlaminck. Het vergt volgens mij veel ‘scherpslijpwerk.’

“Ik ben blij dat die ‘show, don’t tell’ wordt opgemerkt. Ik zal bijvoorbeeld zelden of nooit het uiterlijk van een personage beschrijven; ik gun het de lezer van harte om tijdens het lezen een eigen film te maken. De woorden en de daden van mijn personages moeten daarbij voldoende tekenend zijn. Dat het maken van literatuur scherpslijpwerk vereist, vind ik logisch. Het kan boeken kostbaar maken.”

Als ik je boeken lees moet ik altijd aan Willem Elschot denken. Volgens mij voel je je aan hem verwant. Je laat ruimte in je verhaal, gebruikt plastische taal, zoekt de essentie en humor is nooit ver weg.

“Willem Elschot, het zal wel, maar zeker ook Louis Paul Boon, Roger van de Velde en vele anderen. Het is een eer om op de stevige schouders van zoveel straffe Vlaamse klassieke schrijvers te mogen steunen. Ook Nederlandse scherpslijpers als Jeroen Brouwers of humorbreiers als, jawel, Jan Wolkers mogen vermeld worden. We eren te weinig te voorgangers die het pad geëffend hebben. Lees ze, die klassieken! En blijf ook zoeken naar de vrouwen die toen schreven.”

De personages (met uitzondering van de schrijver wellicht) bevinden zich op de grens van normaal-abnormaal. Het lijkt wel of ze op zoek zijn wie ze echt zijn. Is dat misschien hét thema van deze roman? 

“Plaats gerust de schrijver mee in dat rijtje. Dansen we niet allemaal permanent op dat slappe koord dat zich tussen normaal en abnormaal bevindt? Ik ben ervan overtuigd dat het beschrijven van dit wankele koorddansen bij vele lezers herkenning oproept. Literatuur is een spiegel van de samenleving, van de optelsom van alle mensen. Soms is hij bewasemd, die spiegel. Soms is hij glashelder. En altijd zijn we ontevreden over ons eigen smoelwerk in dat spiegelvlak.”

Afschuiving van verantwoordelijkheid is een thema dat ik constant ervaar in je boek. Machthebbers kijken altijd weg en als het moeilijk wordt promoveren ze naar een andere functie. Ik vind het onbestaanbaar dat de Broeders van Liefde met hun motto ‘Deus est caritas’ (God is barmhartigheid) overal mee wegkomen. Was dat ook zo? 

“Bij de broeders die ik gekend heb waren vele fijne en goede mensen. Problematisch was dat zo goed als geen van hen gestudeerd had. De kennis en de kunde om een psychiatrisch ziekenhuis te leiden ontbrak volkomen. Het zette de deuren open voor misbruiken allerhande. Voeg daar de hardnekkige en nog steeds moeilijk uit te roeien kerkelijke gewoonte aan toe om al wat niet in het kraam past met een brede bezem onder de mat te vegen en je bekomt een uitermate giftige cocktail.”

Bij Van de Velde was Recht op antwoord een j’accuse. Is dat ook een beetje het geval voor Iconen? 

“Zo is dat. Maar tegelijk zit er ook de nodige zelfkritiek bij. Ook ik heb te lang en te veel gezwegen. En ik blijf helaas, onmachtig, in die val trappen. Ik blijf met vele anderen dulden dat in mijn landje van melk en honing honderden vluchtelingen geen dak boven het hoofd krijgen, dat wachtlijsten voor de zorg alsmaar langer worden, dat een snel digitaliserende dienstverlening steeds meer mensen uitsluit, enzovoort, enzovoort.”

Wat betekent het boek voor Erik Vlaminck?

Iconen is een boek dat ik moest schrijven. Niet meer en niet minder. Het is aan de lezers om te oordelen of dat al dan niet zinvol was. Amen.”

Voor het eerst gepubliceerd in Bazarow Magazine

Boeken van deze Auteur: