"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Interview: Dealersdochter

Vrijdag, 12 april, 2024

Geschreven door: Astrid Roemer
Artikel door: Marnix Verplancke

Astrid Roemer: “Vrouwen hebben macht omdat ze die kregen van mannen die van hen hielden.”

“Suriname is nooit een thuis geweest voor ons,” zegt ze, “Het was het grondgebied waar we konden zijn, maar het heeft nooit aangevoeld als een thuis. Het land heeft geen geschiedenis zoals België of Nederland. We hebben niet eens een stad. We hebben alleen het kustplaatsje Paramaribo. Toen mijn moeder een paar jaar geleden plots overleed ben in teruggekeerd naar dat Paramaribo om er haar huis te betrekken. Ik voelde met heel mijn ziel dat ik daar toen wou zijn, en ik ben er blijven plakken. Ik ben er, zeg ik wel eens, maar wonen doe ik er niet, want een thuis vind je alleen in jezelf.”
Astrid Roemer, een afstammelinge van Schotse migranten en Afrikaanse slaven – de reden waarom Suriname nooit een thuis kan zijn – verliet haar geboorteland voor het eerst op haar negentiende. Ze trok zoals zoveel andere Surinamers naar Nederland, “omdat de taal als een stofzuiger aan haar trok,” zoals ze het zegt, maar ze keerde nog regelmatig terug. Zowel in haar boeken als in haar leven wou ze immers meer zijn dan een emigrant. Ze wou opkomen voor het lot van de zwarte vrouw, de mens die twee keer gestigmatiseerd en gediscrimineerd werd. En ze wou de wereld zien, wat maakte dat ze jarenlang in Rome, Schotland en zelfs Gent woonde, de stad waar ze even terug was toen we de kans kregen om haar te spreken.
Een sant in eigen land is Roemer nooit geweest. “Mijn boeken worden er zelfs niet verkocht,” vertelt ze, “net zomin als die van Anil Ramdas of Gloria Wekker trouwens. Suriname heeft geen literaire traditie. Mijn buren, allemaal mensen met een kantoorbaan trouwens, dus relatief goed ontwikkeld, vinden me bijvoorbeeld maar een raar mens. Hoezo schrijfster, zie ik hen telkens weer denken, ze ligt de hele dag te slapen. En dat allemaal omdat ik de deur niet opendoe wanneer ik aan het werken ben. Dan kun je volgens hen alleen maar slapen.”
En dat terwijl Roemer het literaire boegbeeld van haar land is, de eerste Surinaamse schrijver die de PC. Hooftprijs kreeg en ook nog eens de eerste die bekroond werd met de Prijs der Nederlandse Letteren. Met haar recentste roman, Dealersdochter, staat Roemer op de shortlist van de Boon Literatuurprijs die volgende week wordt uitgereikt. Het is het verhaal van de zestienjarige Brandon die van Paramaribo naar Amsterdam emigreert, er in een wereld van harde seks en drugscriminaliteit belandt en uiteindelijk achttien jaar in de nor zit voor medeplichtigheid aan de moord op Heli, de vrouw van een gevangenisarts die ook niet altijd netjes binnen de lijntjes kleurde. Maar het is ook het verhaal van Eloe en Aqua respectievelijk de dochters van Brandon en Heli, tussen wie het ondanks hun bezwaarde afkomst bijzonder goed klikt.
“Ik begrijp mensen als Brandon volkomen,” zegt Astrid Roemer, “Ik heb vroeger veel gereisd en ik zag overal hetzelfde. Mensen hebben geen houvast meer in eigen land. Ze zoeken een uitweg, en ze willen naar het westen, naar een rijk land. En gelijk hebben ze, want zelfs als de eerste generatie verloren gaat, dan zal de tweede scholing krijgen en kinderen voortbrengen die het ver schoppen. Suriname is het land dat ik het best ken. Daar zou een behoorlijke samenleving opgebouwd kunnen worden, wat nooit gebeurd is en de volgende honderd jaar ook niet zal gebeuren. Het grote probleem is de taal. Suriname is het kleinste land van Zuid-Amerika en het enige Nederlandstalige. Stel dat het Spaans of Portugees zou gaan spreken, dan zouden er internationale contacten kunnen ontstaan, maar dat wil niemand, want iedereen is gefixeerd op Europa. Daar willen ze het geluk vinden.”

Maar echt gelukkig worden ze hier toch niet? “Voor de man die zwart oogt is de wereld overal een hel,” schrijft u.

“Brandon is een marron, een afstammeling van naar het Amazonewoud gevluchte slaven dus. De helft van de marronbevolking woont intussen in Nederland of België. Die exodus is pas op gang gekomen vanaf de militaire coup van 1980. Tot dan toe waren de marrons in het woud gebleven, maar in de chaos na de coup trokken ze naar Paramaribo, waar de stedelijke creolen hen liever niet zagen komen. Ze stelen, breken in en verkrachten de meisjes, luidden de racistische stereotypen. Nederland leek daarom een uitweg voor hen, waarmee ze de wereldwijde tragiek van alle gekoloniseerden, dat de enige plek waar ze naartoe kunnen vluchten in de armen van de ex-kolonisator is, nogmaals kracht bijzetten. Ze vluchtten dus naar de mensen die hen de meeste woede en verontwaardiging ontlokten. Vandaar de agressie van jonge migranten hier tegen alles wat Belgisch of Nederlands is. Ze gaan in een eerste-klassencoupé zitten in de trein en later er dan flink wat smerigheid achter. Enerzijds begrijp ik die reactie, maar anderzijds vind ik haar ook verbijsterend, omdat we pas vrij kunnen zijn van het gevoel dat we ons moeten afreageren op Nederland, België of zogenaamde witte mensen als we van hen gaan houden. Alleen degenen die partners kiezen buiten hun eigen etnische groep, slagen erin echt vrij te worden. Daar vind de emancipatie pas echt plaats, en wel doordat die mensen geïndividualiseerd worden en niet langer vertegenwoordigers van een groep zijn.”

Heeft u die woede tegen de kolonisator ook zelf gevoeld?

“Nee. Natuurlijk heb ik ooit wel het gevoel gehad racistisch bejegend te worden, maar dan was het de kunst om de onrechtvaardigheid van die ene persoon niet te projecteren op alle mensen die op hem leken. Het is niet omdat er een witte racist is, dat alle witte mensen racisten zouden zijn. Je moet het conflict klein houden. Ik probeerde dat ook te doen toen ik nog begeleiding gaf aan probleemjongeren. Wanneer ik hen aansprak op hun baldadige gedrag zeiden ze steeds: kijk wat ze met onze vaders hebben gedaan, waardoor het leek alsof er geen argumenten tegen hun gedrag waren, maar die waren er natuurlijk wel. Ik heb dat soort massieve gevoelens nooit gehad, wellicht door mijn reizen, die me toonden dat er ook veel arme en generatieslang achtergestelde autochtone mensen zijn. Dan snap je dat de kwestie van huidskleur niet zo rechtlijnig is als ze lijkt in een rassentheorie.”

Wandelmagazine

U had ook het voordeel van de taal. Surinamers spreken Nederlands. Hebben ze daardoor geen streepje voor op migranten die de taal niet machtig zijn?

“Lang geleden heb ik al gezegd dat de weg naar Nederland geplaveid is met een goede beheersing van de Nederlandse taal. En dat is nog steeds zo. Taal is immers het mooiste wat we onze kinderen kunnen geven, alleen is ze de laatste tijd zo sterk verhevigd. Ik merk dat jongens en meisjes vaak heel erg ruw met elkaar omgaan omdat ze niet met elkaar kunnen praten. De tederheid van de taal heeft plaats gemaakt voor de ruwheid van het fysieke, en dat terwijl taal mensen dichter bij elkaar kan brengen.”

Vandaar die ruwe seksscènes in je boek, waarin Brandon bijvoorbeeld verkracht wordt met een dildo? Van liefde is geen sprake, het is gewoon fysiek genot.

“Het heeft ook met patriarchale systemen te maken. Wat hem overkomt, het ingelijfd worden door een drugsbende en fysiek misbruikt worden, gebeurt aan de lopende band met vrouwen. Meisjes worden opgepakt en ‘ingewijd’ om zich vervolgens te gaan prostitueren. Brandon komt als maagd naar Nederland en ontdekt daar zijn seksualiteit, maar hij heeft geen enkele seksuele subcultuur. Wanneer hij met meisjes meegaat denkt hij daardoor dat hij met hen moet omgaan zoals hij dat met die jongens doet. Op een gegeven moment waren er veel marronjongens in de Amsterdamse Bijlmer. In de marrontaal bestaan er geen woorden voor seksuele subtiliteit. Het enige wat die jongens belangrijk vonden was een zaadlozing krijgen, en het liefst in het gezicht van een wit meisje dat er echt om smeekte. Dan werden zij lyrisch, en dat heeft natuurlijk ook met hun geschiedenis te maken. Nadenken over wat ze voelden deden ze niet, maar ze voelden natuurlijk wel iets. Waarom zouden ze anders het ene meisje boven het andere uitverkoren hebben?”

Seksisme en racisme zijn dus verwant?

“Patriarchale systemen manifesteren zich extra in racistische en seksistische situaties. Het gaat over mannen die machtsstructuren opzetten en gebruiken. Zo krijgen witte vrouwen te horen dat ze hun kansen op een huwelijk in eigen kringen mogen vergeten als ze met een zwarte vent naar bed zijn gegaan. Men vergeet ook vaak dat er een privé-aspect zat aan de dood van George Floyd. Waarom ging die politieman maar door? Omdat Floyd een relatie had met een blanke vrouw die de agent kende en waar hij ook wel iets in zag. Racisme en seksisme hebben dus dezelfde structuur.”

En kolonialisme?

“Dat is inderdaad ook een extreme vorm van de patriarchale macht die mannen over vrouwen denken te hebben. Het is iets wat ik in feite niet begrijp, wellicht omdat ik een vrouw ben. Maar je ziet het al heel snel bij jonge kinderen. De jongetjes leren wat ze moeten doen om de meisjes te laten voelen dat ze meer macht hebben. Een mooi voorbeeld daarvan zag ik in mijn eigen familie. Ik had een nichtje van zeven dat dol op mij was, net als haar twee jaar jongere broertje. Op een dag werd hij zo jaloers op haar dat hij zei: ‘Jij houdt misschien wel heel veel van tante Astrid, maar ik ga met haar trouwen.’ Daarmee had hij zijn macht als man gemanifesteerd. Hoe klein hij toen nog was, hij wist al dat hij een macht had over vrouwen door ze tot de zijne te maken. En dat kon die andere vrouw, in casu zijn zusje, niet. Maar die meisjes zijn natuurlijk ook niet dom. Ze leren hoe ze, door heel lief te zijn bijvoorbeeld, de macht van de jongens aan het wankelen kunnen brengen,”

Maar hoe reëel is die vrouwelijke macht dan? Hij doet me denken aan de zogezegde macht van de vrouw binnen een traditioneel gezin in het Midden-Oosten

“Inderdaad, dat is geen echte macht. Creoolse vrouwen en mannen die uit de slavernijtijd kwamen moesten zelf hun geld verdienen. Voor vrouwen was het makkelijker omdat zij zich konden aanbieden als huishoudhulp. De afhankelijkheid van die vrouwen was daardoor kleiner en ze kozen daardoor minder voor een man. Je had daardoor meer alleenstaande moeders in Suriname die weliswaar een relatie hadden met de vader van hun kinderen, maar er niet mee samenwoonden omdat zij de zeggenschap over hun kinderen en dan vooral hun dochters wilden bewaren, zodat zij een beroep kozen waarmee ze genoeg geld zouden verdienen om voor zichzelf te kunnen zorgen. Zelf verdiend geld was vrijheid. Je kreeg daar dus te maken met een matriarchaal systeem dat niet voorkwam bij de Surinaamse moslims en hindoes waar vrouwen in een patriarchale structuur zaten. De enige macht die je als vrouw hebt in een patriarchaal systeem krijg je wanneer je het geluk hebt dat er een man van je houdt, thuis natuurlijk, maar ook op het werk. Het is op die manier dat vrouwen stilaan macht verworven hebben, doordat ze die kregen van mannen die van hen hielden.”

U had het al over de de creolen en de marrons in Suriname, voor de buitenwereld allemaal zwarten wellicht, maar niet voor henzelf. Leidt al ons stereotype zwart-witdenken wel ergens toe?

“Toen ik zestien was, maakte ik voor het eerst kennis met een Belg, een leraar die op de kweekschool Nederlands doceerde. Die man werd zwaar mishandeld, zowel door zijn studenten als door zijn Nederlandse collega’s. Niemand nam het ooit op voor hem. Op een dag troffen we hem huilend aan achter zijn bureau. Na een maand is hij teruggekeerd naar België. Hij had nooit een kans gekregen omdat hij een Belg was. Hij werd het slachtoffer van het stereotype beeld dat men van Belgen had, dom en sullig, terwijl hij de enige docent was die ons over Multatuli durfde te vertellen. Eens weg uit Suriname bezocht ik Brussel. Het bleek een levendige stad, met veel danstenten waar jazz gespeeld werd. Wat bezielt die Hollanders toch, vroeg ik me af, en meteen waren alle stereotypen over Belgen verdwenen voor mij.”

Hoe pak je zulke stereotypen aan?

“Door mensen erop aan te spreken. Waarom denk je dit? vraag ik, en dan komen ze er zelf wel achter dat hun beelden niet sporen met de werkelijkheid.”

“Ik gun de nieuwe generaties een andere taal, die voorbij gaat aan huidskleur,” zei je vorig jaar in een interview in Het Parool.

“Kijk naar de Nederlandse taal. Alle connotaties van de kleur zwart zijn negatief. In het Spaans schrik je je pas echt rot. Daar is het nog veel erger, al is het raar dat het woordje ‘negrita’ ook voor lieveling staat, los van huidskleur. Die negatieve connotaties zijn niet bevorderlijk om stereotype beelden over zwarten kwijt te raken natuurlijk. Ik begrijp dat je zwart verbindt met duisternis, kilte en onzichtbaar gevaar, maar dan moet je mij niet zwart noemen. Want als je dat wel doet, projecteer je al die connotaties ook op mij. Ik vind dus dat we mensen niet meer mogen beschrijven in termen die negatieve connotaties oproepen. En dat geldt ook voor wit. Ik was zo blij toen er iemand in de Nederlandse Tweede Kamer opmerkte dat hij geen witte man genoemd wilde worden omdat hij niet wit was en hij dus ook niet op die manier politiek gestereotypeerd wilde worden.”

Hoe staat u dan tegenover het herschrijven van oude boeken omdat ze racistische of seksistische stereotypen zouden uitdragen?

“Dat opschonen van oude literatuur om er de stereotypen uit te halen maakt me blij. Ik begrijp dat die er oorspronkelijk in stonden, maar ik vind niet dat we ermee door hoeven te gaan. We moeten mensen niet langer beoordelen op etnische of geslachtskenmerken, maar wel op hun individualiteit. Blijft natuurlijk een feit dat ik vrouw ben, maar dat geeft me het recht niet om stereotypen te bedenken die mij insluiten en anderen niet.”

Mag je vrouwzijn of je slavernijverleden dan geen rol meer spelen?

“Ik ben een product van mijn verleden en als je de geschiedenis van Suriname wat kent, weet je dat ik voorouders heb die uit Afrika kwamen. Dat heeft niets negatiefs. De interpretatie daarvan en de vernederingen die ermee gepaard gaan heeft dat echter wel. Je mag differentiëren natuurlijk, maar je mag er geen waardeoordeel aan koppelen. Natuurlijk ben ik zwart en jij wit en mag dat gezegd worden, net zoals er mensen zijn die bruine sokken dragen en anderen rode, maar dat maakt niet dat de enen waardevoller zouden zijn dan de anderen. Ik heb er geen probleem mee wanneer mensen naar me kijken en een oudere zwarte vrouw zien. Ik schrik ook iedere ochtend wanneer ik in de spiegel kijk van mijn ouder wordende gelaat.”

Maar er zijn toch ook zwarten die trots zijn op hun huidskleur?

“Zeg nooit dat je trots bent om zwart te zijn. Je hebt er zelf immers niets voor gedaan. Wees echter trots op de dingen die je als individu bewerkstelligt. Met de slogan Black Power kun je iets, maar met Black is Beautiful niet. Je hebt overal mooie en lelijke mensen, huidskleur heeft daar niets mee te maken. Wanneer ik allochtonen denigrerende opmerkingen hoor maken over witte Nederlanders, ga ik daar net zo goed tegenin en vraag ik op basis waarvan ze dat zeggen.”

De Nederlandse en Belgische koning hebben hun excuses aangeboden voor het koloniale verleden. Volgens sommigen is dat niet voldoende. Moeten er ook financiële compensaties komen?

“Ik zal me beperken tot Suriname, want de Belgische situatie lijkt me heel anders. Na de onafhankelijkheid van 1975 is er een hoop Nederlands geld naar Suriname gekomen. Er werden opzienbarende projecten voorgesteld, waaronder een nieuwe hoofdstad in het midden van het regenwoud, maar geen daarvan is ooit gerealiseerd. Van het geld is geen spoor meer teruggevonden. Vaak vloeide het ook gewoon terug naar Nederland omdat Suriname geen knowhow had en Nederlandse ingenieurs en constructiefirma’s moest inhuren. Geld moet Nederland dus niet geven, want dat zal weer verdwijnen. De enige echte compensatie zou een Nederlands visum zijn voor wie erom vraagt. Er zijn een miljoen Surinamers, waarvan er 400.000 in Nederland wonen. Geef de anderen de kans om dat ook te doen als ze dat willen. Dat zou pas een echte compensatie zijn voor het verleden. Vandaag krijgen Surinamers makkelijker een visum van België dan van Nederland. Dat hoort toch niet? Nederland vangt mensen op uit de gekste landen, maar uit het land dat ze 350 jaar gekoloniseerd hebben willen ze er geen.”

Astrid Roemer (1947, Paramaribo, Suriname)
Debuteerde in 1970 onder het pseudoniem Zamani met de poëziebundel Sasa; mijn actuele zijn. Het Swahili pseudoniem gebruikte ze om haar Afrikaanse afkomst te benadrukken. Ze was toen ook actief in de Black Panther-beweging.
In 1966 verhuisde ze al een eerste keer naar Nerderland. In de daarop volgende decennia zou ze nog vaak heen en weer gaan, wat haar bracht tot een aantal boeken waarin het klassieke migratiethema van het nergens echt thuis kunnen zijn centraal stond, zoals Neem mij terug, Suriname (1974), later herwerkt tot Nergens ergens (1983).
Grote bekendheid verwierf ze met de fragmentarische roman Over de gekte van een vrouw (1982), waarin de strijd van een zwarte vrouw voor een eigen leven en indentiteit centraal staat. Nadien volgde ondermeer de ambitieuze trilogie Gewaagd leven (1996), Lijken op liefde (1997) en Was getekend (1999).
Roemer kreeg in 2016 als eerste Surinaamse auteur de P.C. Hooftprijs. Vijf jaar later volgde de Prijs der Nederlandse Letteren. Omwille van een politieke rel veroorzaakt door haar op Facebook ge-uitte lof voor de Surinaamse dictator Desi Bouterse waar ze niet verder op wil ingaan – “laat dat maar lekker uitrellen,” zei ze – ging de plechtige uitreiking op het paleis in Brussel echter niet door. Haar recentste roman was genomineerd voor de Boon Literatuurprijs 2024.

Eerder verschenen in Trouw

Leesadvies voor jongeren

Er is een Surinaamse moeder vermoord in een Nederlandse stad en het lijk is weggemaakt. Twee jonge vaders voelen zich betrokken vanwege hun relatie met drugs.

Boeken van deze Auteur:

Olga en haar driekwartsmaten