"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Interview: Vliegangst

Vrijdag, 20 oktober, 2023

Geschreven door: Frans Ellenbroek
Artikel door: Jan Stoel

Frans Ellenbroek: “De fascinatie wordt een gedicht”

Als je aan schrijvers denkt die tevens bioloog zijn dan komen meteen namen als Midas Dekkers, Tijs Goldschmidt (de winnaar van de P.C. Hooftprijs 2023), Mariken Heitman (die met Wormmaan de Libris Literatuurprijs 2022 won), Dick Hillenius (die in 1987 op zestigjarige leeftijd overleed) en niet te vergeten Leo Vroman (1915-2014) . Wat deze auteurs gemeen hebben is het scherp observeren en het  to the point formuleren. Onlangs stuitte ik op de dichtbundel Vliegangst van Frans Ellenbroek (1951). Hij is eveneens bioloog. Het viel me op dat hij in zijn gedichten ook zo scherp observeert.  De dichtbundel is het poëziedebuut van Ellenbroek. Eerder publiceerde hij de roman De steenkruier. Wat is dat toch met biologen en literatuur? Ik ging ernaar op zoek en sprak er met Frans over.

In de bundel Vliegangst speelt Frans Ellenbroek met de thema’s die zowel in zijn beeldend werk als zijn roman De Steenkruier domineren: liefde, hartstocht, natuur en vergankelijkheid. De achtenveertig gedichten zijn zeer gevarieerd in vorm, inhoud en sfeer. Sommige zijn luchtig en speels, andere ernstig en beschouwend. Maar elk gedicht verwoordt – voor iedereen herkenbaar – de menselijke worsteling met het verlangen naar geluk. Tussen het eerste gedicht “Geboorte” en “Doodgaan” gaat het leven aan de lezer voorbij.

Frans Ellenbroek (1951) is bioloog, beeldend kunstenaar, schrijver, dichter, museaal adviseur. Van 1979 tot 2018 was hij directeur van Natuurmuseum Brabant in Tilburg. De Steenkruier, een hilarische roman die zich afspeelt die zich afspeelt in de Nederlandse kunst- en museumwereld was zijn literaire debuut in 2021. Enkele van de gedichten werden door componist Evert van Mérode op muziek gezet en verschenen op de cd Frisse wind, 2022. In april 2022 verscheen zijn boek over de geschiedenis van Natuurmuseum Brabant, getiteld ‘Natuurmuseum Brabant, een museum voor iedereen’.

Als ik je curriculum vitae bekijk valt het me op dat je wel erg jong was toen je directeur van Natuurmuseum Brabant werd. Hoe is dat zo gekomen?

Hereditas Nexus

“Tijdens mijn studie in Leiden trok educatie, het lesgeven me meer dan de wetenschap. Ik zag het al helemaal zitten om biologieles te geven en deed dat ook al op een school in Leiden. Toen ik bezig was met mijn promotieonderzoek nam een kennis van mij, die werkte op de Ambrosiushoeve in Hilvarenbeek, contact met me op. Er was een vacature voor directeur voor het Natuurmuseum in Tilburg. Het was een klein museum met drie medewerkers. Ik solliciteerde en het was meteen raak. Ik was achtentwintig jaar. Ik verkocht kaartjes, gaf rondleidingen, schonk koffie bij de lezingen. Het was nooit saai. Het werk in het museum paste helemaal bij mij en ik bouwde langzamerhand het museum uit tot het Natuurmuseum Brabant dat je nu kunt vinden aan de Spoorlaan in Tilburg. Ik bleef er negenendertig jaar directeur. Zo rond mijn vijftigste wilde ik wel iets anders en solliciteerde ik naar de functie van hoofd educatie bij Artis. Ik werd het niet, maar niet getreurd er lagen nog zo veel nieuwe uitdagingen in Tilburg.”

Natuurlijk heb je altijd al geschreven. Ik denk aan toespraken, lezingen. Hoe is de literatuur op je weg gekomen?

“Het begon, zoals bij zovelen denk ik, bij een geweldig goede leraar Nederlands op de middelbare school. Die maakte me enthousiast voor Couperus en als puber ging ik zijn boeken lezen. Later kwamen er W.F. Hermans en Gerard Reve bij, voor mij de grote twee. Van Hermans heb ik alles gelezen. Ook Wolkers was een schrijver die ik erg waardeerde (in de boekenkast achter Frans zie je inderdaad het werk van deze auteurs staan). Die docent Nederlands bracht een platenspeler de klas in, draaide er de liedjes van Boudewijn de Groot en ging met de klas in gesprek over de teksten die Lennaert Nijgh schreef. Zo kwam ik erachter wat poëtische teksten als Testament en Verdronken vlinder betekenden.”

In mijn inleiding heb ik een aantal gerenommeerde auteurs genoemd die zowel bioloog als literair auteur zijn. Dat is bij jou ook het geval. Toeval? Of is er iets waardoor het logisch is?

“Wetenschappers hebben gemeen dat ze op een andere manier naar de werkelijkheid kijken. Ze zijn kritisch, durven  als het ware de werkelijkheid op zijn kop te zetten. Ik denk aan Darwin en Einstein. Zij plaatsten zich buiten de vastgeroeste context van hun tijd, dwongen zichzelf anders te denken. Darwin trok er met een  schip op uit om los te komen van het ‘alledaagse.’ Eigenlijk waren het ‘dwarsdenkers’, die hun creativiteit aanwendden om op zoek te gaan naar de waarheid, het bewijs. Dat geldt ook voor al die auteurs die je genoemd heb. Ik licht er Leo Vroman even uit. Die had de gave van wat ik ‘het speelse denken’ noem als geen ander. En zijn gedichten zijn zo mooi en helder van taal.”

Vliegangst is je debuutbundel. Kun je iets vertellen over hoe de bundel tot stand gekomen is?  Wat is de rol van degenen die je achter in je bundel noemt? Is het allemaal nieuw werk?

“In de afgelopen twintig jaar schreef ik af en toe een gedicht. Ik deed dat om persoonlijke ervaringen of belevingen vast te leggen. Poëzie dwingt je tot de essentie te komen. Ik had nooit het idee om ze te publiceren. Ik schreef gewoon voor mezelf. Ooit werden er wel een paar gedrukt ter promotie van een uitgave van een goede bekende van mij, die vormgever is. Na mijn pensionering stortte ik me op mijn eerste roman, De Steenkruier. Dat was een gigantische klus. Ik had wel ideeën voor een tweede roman, maar zag op tegen de berg werk. Daarbij kwam dat ik tegen mijn eigen eindigheid begon aan te kijken. Hoeveel tijd heb ik nog? Ik haalde mijn gedichten tevoorschijn en besprak met mijn echtgenote Lucielle Biesheuvel en de neerlandica’s Karin van Spaandonk en Hella Ritz wat de potentie ervan was. Er bleven er vierentwintig over die de toets der kritiek doorstaan hadden en hier en daar wel wat door de ‘redactionele molen’ mochten gaan. De andere helft heb ik de voorbije twee jaar geschreven. Mijn redactrices hebben me enorm kritisch bevraagd. Dan dacht ik dat een gedicht klaar was en kwam het weer terug met in de kantlijn allerlei (terechte) opmerkingen. Bijvoorbeeld over woorden, regels, punten en komma’s  die gemist konden worden. De bundel werd er alleen maar sterker van.”

Vliegangst

“Acht geleden pantserpoten
op een snarenweb van zilverdraad
bewegingloos maar toch paraat
gealarmeerde bondgenoten.
Doodstil was het, als in een oog.
Totdat een plakkerige prooi
vanuit een snel gesponnen kooi
voelde hoe ’t kreng al aan zijn darmen zoog.
Kijk nou toch hoe gulzig, razend efficiënt
het monsterlijke beest
hem van binnenuit ontvleest
tot niemand hem als vlieg herkent.

Dan, haastig, tokkelen zich de poten
naar waar het nog maar net begon
weg van de leeggezogen vleesbonbon.
In stilte wordt een drama afgesloten.”

Wat betekent het voor jou om poëzie te schrijven? Hoe pak jij dat aan? Hoe ziet je schrijfproces eruit?

“Het gaat bij mij altijd over de neerslag wat ik persoonlijk ervaren heb. Zo staan er in de bundel drie gedichten die over mijn moeder gaan: Verlangen, Vergeving, Verlossing. Mijn moeder overleed toen ik achttien jaar was. Dat heeft een grote impact op me gehad, ik heb er veel mee geworsteld. Daarbij kwam dat er thuis niet over de dood werd gesproken. De dood werd als het ware doodgezwegen. Ik was toen eerstejaars student. Ik gebruikte de gedichten niet om de dood van mijn moeder van me af te schrijven, maar juist ‘naar met toe’,  zoals Boudewijn de Groot wiens moeder ook op jonge leeftijd overleden was opmerkte. De gedichten werden zo de voltooiing van mijn verwerkingsproces.  Maar ik vond die gedichten, die al wat ouder zijn, te expliciet. Ik heb ze zo herschreven dat iedereen die een naaste mist zich erin kan herkennen.”

Op de cover van je bundel staat een vlieg. De bundel heeft als titel Vliegangst, maar heeft helemaal niets te maken met bang zijn om te vliegen. Er zit voor mij nog een diepere laag in dit gedicht verborgen: gaat het niet om het verschil tussen uitvliegen de vrijheid tegemoet of leeggezogen te worden? Waarom gekozen voor deze titel?

“Ik had eerst een andere titel, Organisch bewind. Dat is overigens een gedicht in de bundel en gaat over slijtage, erosie, het tijdelijke van de dingen. Het was ook de titel van mijn laatste expositie. Een thema dat me erg bezighoudt. Maar mijn redactrices vonden die titel te moeilijk, te abstract als titel voor de bundel. Ik had toen al het gedicht Vliegangst geschreven. Dat gedicht gaat over de angst van een vlieg, maar is gelijk ook een metafoor voor de angst om te leven. Het leven is uitvliegen, risico’s durven nemen. Het gedicht Hoe te vliegen is exemplarisch: een vogel die niet meer weet hoe hij moet vliegen.”

Hoe te vliegen

De vogel zit daar, op een kale tak
dood of winter, weet hij veel.
Beziet de lege grond, maar niet de bergen
laat staan de zee daarachter.
Hij droomt van vergezichten
hemelse hoogten
weet niet waar die zijn
ook niet wanneer.
Nu, al dromend
zich van vleugelbezit
niet meer bewust
is hij een en al poten en hoofd.
Vertel hem, vriend
hoe jij moet vliegen.
Vertel het hem.”

Het nauwkeurig observeren van de natuur komt in tal van gedichten terug. Ik vind je poëzie ‘zintuiglijk’. Je activeert bij de lezer alle zintuigen. Je legt vervolgens de verbinding tussen natuur en de mens. Ik zie dat ook bij auteurs die ik in de inleiding op het interview heb genoemd? Hoe werkt dat bij jou in je hoofd?

“Ik ben van huis uit bioloog. Je wordt in de opleiding getraind om goed te kijken. Je leert objectief waar te nemen, je oefent jezelf in het leggen van verbanden die op het eerste gezicht niet voor de hand liggen. Die manier van kijken vormt ook de basis van mijn poëzie. De mens maakt deel uit van de evolutie en zo ook zijn emoties. Ziedaar het verband dat ik leg. De onbevangenheid en het speelse, zoals je die bij Leo Vroman ziet, zit – hoop ik – ook in mijn poëzie. We kunnen onszelf, onze samenleving en maatschappelijke kwesties veel beter begrijpen als we naar de mens kijken als product van zowel culturele als biologische evolutie.”

De verwondering over het leven en het streven naar geluk zijn de centrale thema’s in Vliegangst. Zomaar een voorbeeld in dat zoeken naar dat geluk kwam ik tegen in het gedicht In het braambos. Je voert daar een nachtegaal op, die “zijn onbedaarlijke liefde / in het netelige braambos / waar hij haar weet” bezingt. Immers voor een geliefde moet je moeite doen, moet je het ‘netelige braambos’ trotseren. Altijd is er de natuur als inspiratiebron. Als iemand zijn weg in het leven zoekt gebruik je het beeld van Strandlopers die onvermoeibaar over het natte zand op het strand lopen. In plastische taal weet jij dat zoeken te verbeelden: “Dan schrik ik op / van bont en oogverblindend veel / snavelig misbaar. / […] Hun duizend natte stapjes / lichtvoetig, richting loos / zijn – eenmaal dichterbij – alweer vergeten door het strand.” Die verwondering over het leven zit diep. Hoe zit dat met het geluk?

“Geluk is iets waar je af en toe aan mag ruiken. Het zijn die unieke ervaringen, zoals wanneer je alleen in een bos loopt en een nachtegaal hoort zingen of op het strand staat en over de zee uitkijkt en dan die pootjes van die strandlopertjes ziet en hun gekwetter hoort. Je kunt je dan echt verbonden voelen met de natuur, een spirituele ervaring. Dat is verwondering, dat zijn geluksmomenten, daar geniet ik enorm van.”

Je schrijft sober, to the point, je taal is helder. Je gebruikt prachtige woorden en metaforen. Ik denk aan de “paalworm die zijn onmetelijk werk verzet om alles te doden”, “schubvleugeligheid”, “snavelig misbaar” en “vleesbonbon”. Hoe dienen die woorden en beelden zich aan?

“Vergankelijkheid is wel een belangrijk thema in de bundel. Zo’n woord als schubvleugeligheid is typisch iets uit de biologie. Vlinders behoren tot de schubvleugeligen (lepidoptera). Het is een prachtig woord. Ik ben visueel ingesteld en als ik dan zie hoe een spin een vlieg verorbert door het insect leeg te zuigen dan zoek ik naar een passend woord dat weergeeft hoe de spin dat leegzuigen ervaart. Dat resulteert dan in ‘vleesbonbon’. Dat visuele kom je ook tegen bij die strandlopers. Ik stond op het strand. Ik hoorde hun geluiden en zag  die pootjes in het natte zand, hoorde de wind, rook de zee. Dat schreeuwt dan om een gedicht.”

Ik kom een aantal gedichten tegen in je bundel waarin kunst een rol speelt en waar liefde een rol speelt (Liefde op paneel en Kubisme). Is er een relatie tussen je beeldend werk en je poëzie?

“Het zijn  dingen die me flink bezig houden. Zo’n gedicht als Kubisme, een liefdesgedicht, is daar een voorbeeld van. In Liefde op paneel staat een schilderij van mijn goede vriend Hans Innemée centraal. De kip speelt in zijn werk de hoofdrol. Ook bij hem zijn het vaak de meest gewone situaties die hem ontroeren. Hij schildert ook over wat hij ervaart en wat hem raakt. De wijze waarop hij kippen naar elkaar liet kijken op het schilderij, inspireerde me tot het gedicht. Gerard Reve zei het destijds al: literatuur  gaat altijd over liefde en dood, vergankelijkheid. Ook in mijn beeldend werk speelt de verwondering daarover een essentiële rol. Altijd is daar het zoeken om wat ik zie treffend te verbeelden, of dat nu in beeld of in woord is.”

De laatste gedichten in je bundel vormen als het ware een terugblik op het leven en een reflectie op wat er na het leven overblijft. De zeiler in het gelijknamige gedicht “leest de zee / denkt na en kiest zijn koers” om uiteindelijk “voor anker te gaan”. In Organisch bewind schrijf je over ziekte: “En dan, ineens, laat zonder / meldingen vooraf van brui of maling / het weefsel zich verbijsterend kennen / en toont het schoorvoetend maar gestaag / al zijn zwakte en geeft het zijn geheimen prijs.” Je sluit de bundel af met het gedicht Doodgaan kom ik deze prachtige strofe tegen “Dat dan elk geluid, één voor één, zachtjes lijkt te zwijgen / ook al leeft het voort / wanneer het zich verzoent / met elke stilte. // En andersom.” Om dan af te ronden met “Dat daarna alles wat mag zijn / aanwezig blijft. // […]. Zo zal het zijn”. Kijk je terug of ook nog vooruit?

“Als je alleen maar terug kan kijken dan kun je beter doodgaan. Ik wil doorgaan met schilderen en gedichten schrijven. Ik kan niet anders. Hoewel het lichaam me in de steek aan het laten is, is het hoofd nog niet aangetast. Als er iets niet meer functioneert in je lijf dan realiseer je je pas hoe kwetsbaar en complex je lichaam is. “Zo’n besef wordt vervolgens een fascinatie. De fascinatie wordt een gedicht.”

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow

Boeken van deze Auteur: