"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Israël aan de Tiber

Woensdag, 15 maart, 2023

Geschreven door: Leonard Rutgers
Artikel door: Jona Lendering

De Joden van Rome

[Recensie] De Nederlandse wet definieert universiteiten als instellingen die informatie overdragen aan de samenleving. Er staat niet dat ze informatie mogen verkopen of overdragen aan een commerciële uitgever. Omdat dat te vaak de praktijk is, ben ik altijd blij als een academicus zijn inzichten gewoon deelt. Zoals Leonard Rutgers in zijn uitstekende boek Israël aan de Tiber. Rutgers bestudeert de joodse catacomben in Rome en stelde bijvoorbeeld vast dat die ouder zijn dan eerdere onderzoekers vermoedden.

Zoals gezegd: een uitstekend boek. Goed opgebouwd, vlot verteld, functioneel geïllustreerd. Een handvol persoonlijke anekdotes, maar niet teveel. Geen pseudogeleerde verwijzingen naar ontoegankelijke hyperspecialistische literatuur. Wel een heldere rode draad: dat de joden in Rome volledig geïntegreerd waren in de stedelijke samenleving.

Centrale gedachte
Nu is dat geen heel erg originele gedachte. Natuurlijk waren de joden geïntegreerd in de antieke samenleving. Neem de Mishna: de rabbijnse traktaten zijn te lezen als richtsnoer waarmee joods leven mogelijk bleef nu overal niet-joodse machthebbers de scepter zwaaiden. De tekst is dus gericht op samenleven. Of neem Tiberius Julius Alexander, die een lange reeks Romeinse ambten bekleedde. De man was volledig geïntegreerd in het staatsapparaat. Of bezoek eens een antieke synagoge in Galilea, met een mozaïek van de zonnegod omgeven door een zodiac. We zien een samengaan van beeldtalen. Met uitzondering van Fik Meijer, die diverse keren heeft geschreven dat joden in vergelijking met andere volkeren in Rome slecht integreerden, ken ik geen oudheidkundige die Rutgers’ centrale gedachte tegenspreekt.

Van de andere kant: je mag de vraag stellen wat de zojuist gegeven voorbeelden nu écht bewijzen. Voor elk voorbeeld is immers een tegenvoorbeeld en als dat er niet is, dan nog zijn de Mishna, een magistraat en synagogemozaïeken als bewijs eigenlijk nogal ambigu. We zouden wat hardere informatie willen hebben.

Boekenkrant

Rutgers levert die. Het taalgebruik en de decoratie van de catacomben duiden erop dat men geen bezwaar had tegen het overnemen van als “heidens” te beschouwen cultuuruitingen. Zie het plaatje van de sarcofaag hierboven. Tegelijk waren de joodse bewoners van Rome trots op de eigen identiteit. Cijfer: van de joodse grafinscripties heeft 19% van de Latijnse en 12½% van de Griekse een verwijzing naar het joodse gemeenschapsleven. Op heidense en vroegchristelijke funeraire inscripties liggen de percentages op 2½ en 1. Je hebt hier redelijk hard bewijs.

Rutgers onderzoek
En zo heeft Rutgers meer interessante dingen te vertellen. Ik kende het vermoeden dat de joodse catacomben de tussenschakel moeten zijn tussen de koch-graven in het Nabije Oosten en de christelijke begraafplaatsen, maar Rutgers komt met koolstofdateringen en onderbouwt het vermoeden. Uit Flavius Josephus zou je afleiden dat er tienduizenden joden in Rome leefden, maar Rutgers rekent aan de hand van het aantal graven uit dat duizend een redelijke schatting is. Hij houdt er echter – en dit is te prijzen – rekening mee dat er joden elders begraven kunnen zijn. We weten immers van deportaties van joden uit Rome (behandeld in het mooie proefschrift van Renske Janssen, Religio illicita?, 2020).

Een andere interessante conclusie betreft de joodse vrouwen. Rutgers wijst erop dat in de catacomben diverse dames zijn gedocumenteerd die zelfstandig hun zaken regelden. Dat is logisch, want vrouwen met het drie/vier-kinderen-recht golden als handelingsbekwaam. Toch is het leuk te zien dat dit geen dode Romeinsrechtelijke letter is geweest. Maar dan komt het: Rutgers verbindt dit met de constatering dat er, naast de functionaris die “vader van de synagoge” heet, ook “moeders van de synagoge” waren, en schrijft:

“Zolang er geen bewijs komt voor het tegendeel, is maar één conclusie mogelijk, namelijk dat joodse vrouwen een actieve rol in het joodse gemeenschapsleven konden spelen.”

Ik houd van die formulering “zolang er geen bewijs komt”. Rutgers toont dat alle oudheidkundig bewijs (zoals alle wetenschappelijk bewijs) ad hoc is en dat er weinig echte zekerheden zijn.

Kortom, Israël aan de Tiber is een heel fijn boek, waarvan ik hoop dat u het leest voordat u een bezoek brengt aan Rome.

Eerder verschenen op mainzerbeobachter