"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

JUNKIEVERDRIET

Vrijdag, 29 september, 2017

Geschreven door: Jotie T' Hooft
Artikel door: Roeland Dobbelaer

Jeugdheld en Vlaamse dichter van de dood

De gedichten van Jotie T’Hooft

[Recensie] Het was een klein bericht in het dagblad De Tijd wat toen nog bij mijn ouders kwam, daar ergens in oktober 1977, komende week veertig jaar geleden. “Jonge Vlaamse dichter beneemt zich van het leven”, zo zal de kop wel hebben geluid. Jotie T’Hooft werd 21 jaar. Ik had al eens van hem gehoord en was net bezig met het ontdekken van alle grote mensen dingen, althans de grote ‘jonge mensen dingen’ dan, de zelfkant lokte en een jonge, aan drugsverslaafde dichter paste goed in alles waar ik naar op zoek was en wat ik interessant vond. Ik las in die tijd veel Vlaamse auteurs, ik heb immers Vlaamse roots: Louis Paul Boon, Hugo Claus, ook daar paste T’Hooft goed bij.

Jotie en de tijdgeest van de tweede helft van de jaren zeventig waren een goede combinatie, nou ja goed… Na de optimistische jaren zestig sloeg de mindset om, het werd grimmig. Punk zat er aan te komen, de economie was op zijn retour, de Rote Armee Fraktion moordde er nog op los, de koude oorlog woedde onverminderd voort, drugs waren voor iedereen in grote hoeveelheden verkrijgbaar, in kraakpanden speelde zich een compleet andere wereld af anders dan in het ‘normale leven’.  T’Hooft was zwaar verslaafd aan drugs, woonde in afbraakpanden en stond al met een been in het graf. In 1976 was zijn bundel JUNKIEVERDRIET gepubliceerd en dat zou zijn zwanenzang worden. Door zijn dood werd hij echt bekend en beleefde het boek herdruk na herdruk. De Bezig Bij komt volgende week met een jubileumeditie en terecht.

Na het bericht van de zelfdoding van T’Hooft, herinner ik me nog, ging ik op zoek naar gedichten van zijn hand. Bij de bibliotheek of de boekhandel in Venray, Noord-Limburg, hadden ze geen bundels van hem, hadden ze nog nooit over hem gehoord.  Zomaar een boek van hem bestellen, dat kwam bij mij als vijftienjarige niet op. Ik was tijden bezig was om iets van hem te lezen te vinden, af en toe stond er een gedicht van hem in een krant of tijdschrift. En telkens wist ik, dit is heel goed, dit is heel bijzonder. Junkieverdriet heb ik nooit integraal gelezen, het bleef bij losse gedichten en daarom werd het nu tijd.

Boekenkrant

De gedichten zijn niet allemaal even sterk, maar wat een ongelofelijke droefheid zat er in die man. En, de dood is bijna op elke pagina aanwezig. “lk, afkomstig van uw zaad – Werd de verminker van uw leven.”; “Slechts één naam legt iets bloot – De eeuwenoude roepnaam Dood.”

T’Hooft was nog duidelijk op zoek naar een eigen stijl, vrije en traditionele dichtvormen wisselen elkaar af. Die laatste zijn het minst sterk. Het rijm is wat dwangmatig en vaak voorspelbaar, de woordkeuze hierdoor archaïsch.

“‘Zie mij nu, moeder, uw droevig kind
Dat kreupel was en dat u moest verlaten
Nu ik eindelijk een antwoord vind
Kan het ons niet meer baten…’”
(uit HALFWEG DE WANDELING)

Het zijn juist de gedichten zonder vaste structuur die ijzersterk zijn, met name in het laatste deel. Het zijn ook deze gedichten die nog steeds heel eigentijds klinken.

“Junkieverdriet, bass-toon van deze tijd
Waar de verschopte verschaalt in een dode hoek
Van het denkperspectief, in de paranoia
Van de kleine penis en de schizofrenie van schaamte.”
(Uit: Mijn eeuwenoud, mijn levenslang junkieverdriet)

Had Jotie T’Hoofd die 6 oktober in 1977 overgeslagen dan was hij zondermeer verder gegaan op die weg van het vrije dichten. Maar goed dat is ‘als… als’ en nu moeten we het doen met JUNKIEVERDRIET, een bijzondere bundel met een aantal van de mooiste naoorlogse gedichten.

De Leesclub van Alles publiceert twee gedichten uit JUNKIEVERDRIET

VLAANDEREN, MIJN LAND

Orchideeën bloeien er niet, enkel papavers
Met suf sap dat haast geen dromen bevat.
Rivieren zonder vis en met weinig kadavers
Van dieren. Soms een mens, of een rat.

Hier groeien de bastaarden op,
Zwakzinnige zonen der geschiedenis
Wiens vaders stikten in een strop
Terwijl de moeders kreunden in het lis

En de Spaanse greep van een soldaat.
Dat is nu voorbij. De tijd regeert
Zonder maat: mens, land en verraad.
Deze pest heeft er zichzelf verteerd

(Vele malen hebben wij de naald gezuiverd)

Vele malen hebben wij de naald gezuiverd
Die etste in ons vel en hersens kwetste
Met haar zeldzaam zuur. En gehuiverd
Bij het warmen van de laatste lepel lafenis.

De dagen – is er van dagen sprake
In een luchtbel buiten de tijd?
Waar enkel wisselende kleuren
Der aardlagen voortgang verraden? –

De dagen glijden voorbij. Toen
Als nu, in de donkere spiegel
Blijven de kleuren bloeien
Die men te zelden ziet.

Vele malen het zuiveren verzuimd.
En met de cirrhosis de haaruitval
De embolie van woorden, huidziekten
Suipen uit de buitenwereld onder ons vel

En verdringen, bijten toe.