"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Mijn grote appartement

Vrijdag, 14 april, 2023

Geschreven door: Christian Oster
Artikel door: Nico van der Sijde

Grinniken om de leegte

[Essay] Meteen na In de trein las ik Mijn grote appartement, waarmee Christian Oster in in 1999 de Prix Médicis won. En ik genoot daar zelfs nog meer van dan van In de trein. Want Mijn grote appartement is naar mijn smaak zelfs nog grappiger, nog weemoediger, nog absurdistischer, en nog aanstekelijker gevuld met onbestemdheid en leegte. Waarbij die leegte niet breed wordt uitgemeten in nadrukkelijke zinnen vol tragiek, maar op laconieke en onnadrukkelijke wijze voelbaar wordt gemaakt tussen de regels door. En juist dat is zo kenmerkend voor Osters zo unieke stijl en toon, die ook in het Nederlands van Kiki Coumans en Katrien Vandenberghe prima tot hun recht komen.

Ongewone zinnen
De eerste alinea bestaat uit één korte, ongewone zin: “Mijn naam is Gavarin en ik wil graag iets zeggen”. De korte alinea daarna is eveneens vrij ongewoon: “Toen ik op een avond thuiskwam, bleef ik voor mijn deur staan. Strikt genomen was het niet mijn deur. Het glazen exemplaar deed niets méér dan de hal afsluiten in het pand waar ik woonde”. Hoe vreemd: iemand die thuiskomt, en memoreert dat de deur van zijn appartement eigenlijk niet echt zijn deur is, maar eerder de afsluiting van de hal. En daarna wordt in nog een aantal andere licht ongewone zinnen geschetst dat Gavarin niet zozeer treurt om zijn sleutels, en ook niet omdat hij zijn appartement niet in kan, maar om de tas die hij kwijt is. Want: “Zonder mijn tas was ik niets. Voelde ik mij naakt”. Meer nog: “Die tas was een deel van mezelf geworden. Bij een gebrek aan een completere zelfdefinitie is het zelfs niet overdreven te stellen dat ook het omgekeerde waar was en ik een deel van mijn tas was geworden. Kortom, dat ik volgens mij geheel in mijn tas besloten lag”. Waarna hij vervolgt met: “Misschien is dat trouwens, dacht ik soms bij mezelf, precies waarom hij leeg is: behalve mijn sleutels zit er niets in mijn tas”.

Wonderlijk: Gavarin vereenzelvigt zich dus deels, bij gebrek aan een completere zelfdefinitie, met een tas die hij nu kwijt is, en die tas is ook nog eens leeg. Op de sleutels na, die hij nu ook kwijt is, zodat hij zijn deur- die eigenlijk niet echt zijn deur is- niet kan openen… Precies dat soort details maken meteen al voelbaar hoe onbeholpen en vervreemd Gavarin zich moet voelen in deze voor hem zo ongemakkelijke en onhanteerbare wereld. En ook de rest van Mijn grote appartement is van dit soort absurdistische vervreemding doordesemd.

Absurdistische zijsprongen
Zo wordt al snel na het vreemde openingshoofdstuk duidelijk dat het “grote appartement”, waar Gavarin nu niet in kan, zelf ook een leegte bevat: hij vermoedt namelijk dat zijn geliefde, Anne Lebedel, hem verlaten heeft. De treurnis daarover wordt heel onnadrukkelijk, maar juist daardoor des te treffender, opgeroepen in absurdistische zinnetjes als: “Ik liep bij de eerste de beste kapper naar boven. Ik wilde een ander hoofd”. Of in nog andere vervreemdende zinnetjes over de zwijgzaamheid van Anne, over de ondefinieerbaarheid van haar blik en van het beeld van die blik in Gavarins geheugen, en zo meer. Bovendien laat Gavarin zich helemaal meevoeren met de lichtvoetige grillen van het toeval, wat leidt tot een plot vol absurdistische zijsprongen. Waarin Gavarin weer puur toevallig met een nieuwe geliefde in aanraking komt, in een zwembad. Waar hij overigens naar iemand anders – een eigenlijk vergeten ex uit vroeger tijden – op zoek was. Een ex overigens die hij in dat zwembad wel zag, maar eigenlijk toch ook weer niet. En de nieuwe geliefde volgt hij dan, al heeft hij geen idee waarom, want hij weet totaal niet wat zij voor hem voelt en ook eigenlijk niet echt wat hij voelt voor haar. “Ik klampte me vast. Ik weet niet waaraan, maar ik klampte me vast”, zo zegt Gavarin. Of, als hij later met haar in de trein zit: “Haar angst en de mijne vonden elkaar in stilte. Het landschap werd bergachtiger. Heuvels verborgen andere heuvels, verdwenen in bleke verten. De lucht was wit”. Of, nog weer later: “Het dak met zijn hellende vlak. De onvermoede grot eronder. Ik dacht aan mijn tas. Ik droeg geen leegte meer met me mee, ik liep erin rond. Ik ga vooruit, dacht ik bij mezelf, ik ga vooruit”.

Yoga Magazine

Die laatste zin is naar mijn smaak behoorlijk ironisch: de leegte van Gavarins tas (waarmee hij zich vereenzelvigde) is nu vervangen door de leegte van een grot (waarin hij rondloopt), en DAT is dan vooruitgang. Bovendien, dat gevoel van leegte gaat soms met onbestemde angst gepaard. Dat komt bijvoorbeeld mooi naar voren in de volgende passage: “Nee. Ik voelde me niets. Niets, en een grote leegte in mijn hoofd. En achter die leegte, klaar om op te doemen – nee. Zelfs dat niet. Geen pijn. Geen tastbare pijn bedoel ik. Maar nog altijd angst. Ja. Alsmaar door, nu. Een groeiende angst. Die me niet losliet. Louter angst, zonder inhoud. Een grote angst. En ja, toch een gedachte. Een belachelijke, kleine gedachte. Nee. Niet zo klein. Ik dacht na over die zwemband. En de haardroger”. Maf trouwens hoe in dit citaat wordt bewogen van onbestemde angst naar alledaagse dingen als zwembaden en haardrogers: ik weet nog steeds niet of dat de angst relativeert of juist verdiept. Zoals ik ook bij veel van Osters lichtvoetige zinnen aarzel tussen enerzijds het vrolijke gevoel dat die lichtheid oproept, en anderzijds de beklemming vanwege de leegheid en onbestemdheid die deze lichtvoetige zinnen aanraken. Zij het op vaak vederlichte wijze.

Slapstickachtige weemoed
Tegelijk zijn veel andere passages in Mijn grote appartement dan weer vol slapstickachtige weemoed, zoals in films van Buster Keaton of Jacques Tati. Bijvoorbeeld het hoofdstukje waarin Gavarin bladzijden lang bezig is een sok aan te trekken in een vochtig badhokje. Of het hoofdstukje waarin hij in een ziekenhuis naar de kraamafdeling zoekt, de pijlen volgt, en helemaal verdwaalt. Waarbij hij overigens wel een verpleegster ziet flauwvallen, wat kennelijk niemand interesseert. Ook zijn er allerlei passages waarin Gavarin van misverstand naar misverstand voort blundert, of van toevalligheid naar toevalligheid. Om dat soort passages moest ik vaak hardop lachen. Maar niet zonder droevig mededogen voor Gavarins onbeholpenheid, omdat alles – ook het ogenschijnlijk vanzelfsprekende – hem zoveel moeite kost. En zo moest ik ook weemoedig grinniken om sommige ellenlange meanderende zinnen, waarin Gavarin allerlei bespiegelingen met komma’s aan elkaar rijgt, maar ook van komma tot komma bijstelt en tegenspreekt, zodat er niets van overblijft. Of om zijn aan elkaar geregen korte en zelfs elliptische zinnen, soms zelfs zonder onderwerp en zonder werkwoord. Waarin hij probeert “iets” te vatten. Maar zonder te weten wat. Of waarom.

Mijn grote appartement is naar mijn smaak een vermakelijk boekje, vol met verrassend ongewone zinnen en al even verrassend ongewone zijsprongen en plotwendingen. Het is vaak komisch, en goed gevuld met weemoedige slapstick. Tegelijk is het een intrigerend absurdistisch boekje, waarin het steeds draait om onbestemdheid en leegte. Waarop de hoofdpersoon geen greep krijgt. Maar waarom wij als lezers met enige weemoed en ontroering moeten grinniken. Ook al krijgen wij er evenmin greep op. En ik hou van schrijvers die mij kunnen laten grinniken om de leegte, zonder gebruik te maken van zwaar pathos en zwaarwichtige tragiek. Dus ik ben helemaal tevreden.

Eerder verschenen op Hebban

Boeken van deze Auteur: