"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ministerie van Dromen

Vrijdag, 17 februari, 2023

Geschreven door: Hengameh Yaghoobifarah
Artikel door: Nico Voskamp

Bijtende immigrant-zelfspot

[Recensie] De jonge vrouw met de lange naam hierboven beschrijft hoe ze vanuit Iran naar Duitsland verhuisde, en daar een nieuw leven begon. Dat is de droge ogen versie van dit verhaal. De huilende editie is tussen de regels door te lezen: emigratie is geen kattenpis.

Maar knellende familiebanden hebben ook hun irritatielevels.

Hen, zoals de schrijver zich kortweg noemt, is een vrijgevochten jonge vrouw; in het boek noemt ze zich queer. Ze drinkt tegen de klippen op en is ook niet vies van wat geestverruimende middelen. Daarnaast heeft ze het hart op de tong. Een perfect recept om met veel mensen te conflicteren, bijvoorbeeld haar oerconservatieve moeder. Of de lastige buren, of de overheid, of de politie, of haar zus.

Dat zou de recap van dit verhaal kunnen zijn, maar is nog maar het begin. Rebellie is hier het sleutelwoord. Sinds Hen uit Iran weg moest, heeft ze de kont tegen de krib gegooid en gaat overal hard tegenin. En omdat het toeval wil dat Hen goed kan schrijven, combineerde ze haar dwarsheid met goed leesbare stukken, die geplaatst werden in tijdschriften en kranten. Zo werd ze eerst een plaatselijke, toen Duitse en nu ook Nederlandse Bekende Schrijver.

Boekenkrant

Als we in dit boek beginnen valt meteen de felle, springerige maar ook erg grappige stijl op. De hoofdpersoon staat in de rij voor een telefooncel. Ze heeft het warm en is wanhopig. Ze kan niet wachten en loopt langs de rij naar voren.

“‘Alsjeblieft, ik moet naar de telefooncel,’ smeek ik de persoon vooraan in de rij, als zo’n loser die ik nooit wilde zijn…. Ik doe mijn portemonnee open en bied de persoon alles aan wat erin zit. Ze gaat eindelijk overstag en laat me voor.”

Ze krijgt verbinding met Nush, maar gaat ook flippen:

“’Je mag niemand binnenlaten in die telefooncel, maar je mag er ook niet uit,’ hoor ik Nush door de telefoon zeggen. Het wordt steeds warmer om me heen. Eerst doe ik het af als een mindfuck, die door de inspanning komt, maar plotseling wordt de hoorn zo heet dat ik het niet meer houd en hem laat vallen.”

Enigszins chaotisch leeft Nes haar leven. Als haar zus Nushin met de auto tegen een boom rijdt, wordt het haar teveel. Ze vermoedt dat Nushin zelfmoord heeft gepleegd en dat is hard. De zussen hebben namelijk een lange overlevingsgeschiedenis: migreren naar Duitsland, hun vader verloren, een emotioneel geblokkeerde moeder en het ongeplande moederschap van zichzelf. Zo beschrijft ze het globaal:

“Hardop huilen doe ik nooit, ik ben het verleerd toen maman mijn zevenjarige ik op spottende toon uitlegde dat hardop huilende – of sowieso huilende – meisjes lelijk zijn en welk kind wil dat nou: dik, buitenlands, zwak en lelijk zijn? Maar op dit moment gaat alles overboord, alle regels, elke taal, mijn eigen gezicht. Tranen, regen, het einde van de wereld, alles klatert met emmers tegelijk op mijn harige tenen. Ze zei altijd dat een einde ook altijd een begin is, soms is het gewoon het begin van iets kuts.”

Complimenten hier nog even voor de strakke vertaling – het moet niet makkelijk zijn geweest om deze half spreektaal, half schuttingtaal in leesbaar Nederlands om te zetten, maar Elbert Besaris is het gelukt. Rücksichtslos, om bij haar tweede moedertaal te blijven, raast Nes door haar chaotische leven en veegt en passant de vloer aan met alles wat haar dwars zit. Een onopgesmukt beeld van een immigrantenleven, dat opgesloten zit in een queer lichaam maar toch het leven in een wonderlijk vreemd land met verve tegemoet treedt. Of met wanhoop, dat is niet helemaal duidelijk.

Ook verschenen op Nico’s recensies