Zeggen waar het op staat
[Recensie] De opkomst van het populisme is ook de opkomst van een bepaald soort taal, of preciezer misschien: een bepaalde opvatting over taal. Een onproblematische taal waarin je je mond open kunt doen en kunt zeggen wat je denkt, zeggen hoe het is, zeggen waar het op staat: de enige reden om zoiets niet te doen is dan omdat je iets te verbergen hebt, of omdat je dingen ingewikkelder maakt dan ze zijn. De Vlaamse dichter en hoogleraar Geert Buelens heeft zich duidelijk tot doel gesteld (iets als) poëzie te maken van deze taal: Ofwa.
Het heeft “met lyriek (…) niks meer te maken”, stelt de dichter in de flaptekst, die in dezelfde vorm als het gedicht is opgesteld, want: “wie wil daar nog iets mee te maken/ hebben”. Geen regels dus die je nog eens genietend voor je uit prevelt, maar eerder het tegenovergestelde. Het zijn de alledaagse, onbeduidende zinnetjes die met grote nadruk worden uitgesproken:
“dat kun je wel zeggen ja
dat kun jij wel zeggenmaar het is zo gemakkelijk dat gewoon zo te zeggen
zonder zelf ook eens iets te doen”
Het nietszeggende is hier veelzeggend. Het Vlaamse ‘ofwa’ (‘of wat’) is retorisch. In het Nederlands zijn er volgens mij alleen niet echt gelijkluidende vertalingen als ‘ofzo’ voorhanden (“Ben je doof ofzo?”). Het woordje vraagt naar een non-existent alternatief: het is dus helemaal geen vraag, het sluit het antwoord juist uit. Alles dat vóór dat woordje wordt uitgesproken is dus “zoals het is”.
Mocht dit armzalig klinken: dat is het ook. Maar dat betekent niet, wonderlijk genoeg, dat het een armzalig gedicht is. De populistische dooddoeners worden afgewisseld met beschouwingen erover: Buelens verzet zich in een anti-intellectualistisch jargon tegen het anti-intellectualisme.
“hoe vermoeiend
het is
altijd maar
gelijk te hebbende woorden zo te schikken
dat ze aankomen
jargon onder de pet te houden
inzicht dat niemands pet te boven gaat”
Het is duidelijk niet enkel een linguïstische exercitie. De opdracht aan de drie vermoorde politici Jo Cox, Walter Lübcke en Pawel Adamowicz is in dat opzicht veelzeggend genoeg.
De bundel bevat nog twee andere gedichten: Dode hel en Kloof. In Dode hel, opgedragen aan de eveneens vermoorde milieuactivist Chico Mendes, wordt een ander, maar verwant groot probleem van deze tijd aangekaart: de klimaatverandering. Het is immers eenzelfde soort “ignorantie” (om een fraai Vlaams woord uit het gedicht te gebruiken) die aan de basis van deze problematiek ligt:
“Links en rechts
tegelijk
racen mannen voorbij
op een step
Ze zullen eerder aankomen
dan wie ook
Elke baanverbreding toont ze de weg
vooruit”
In Kloof wordt een poging ondernomen om een antwoord te formuleren op de vraag ‘ofwa’, en daarmee wordt de taal weer opengebroken. Er wordt een ‘je’ aangesproken, die in de eerste strofe uit een kelder komt en de wereld om zich heen ziet. Direct in de volgende strofe wordt met nadruk gesteld: “Er bestaan ook andere versies”. Na een korte opsomming hiervan wordt ook een aantal alternatieve manieren gegeven om met die verschillende versies om te gaan. Zo samengevat klinkt dat als een hoopvol slot aan de bundel, maar dat is maar heel betrekkelijk, getuige de slotregels. De ‘je’ betaalt de hulp net boven het minimum en heeft “geleerd dat net voldoende/ schaamtevol/ te doen”:
“In ruil voor hun arbeid
laat je alles zoals het is”
En dat is dus weer precies diezelfde “ignorantie” die Ofwa aan de kaak stelt. Inderdaad: met lyriek heeft dit niks meer te maken. Buelens verpakt zijn maatschappijkritiek in een eigenzinnig soort poëzie, het is eerder een soort mengvorm tussen poëzie, essay en pamflet. Maar bovenal is Ofwa een aanklacht tegen de ‘ignorantie’ van deze tijd. Een elitair betoog, jazeker, maar daarom niet minder waar. Hoe welkom deze bundel ook is, het is ook te hopen dat deze gedichten heel snel gedateerd raken.
—
Eerder verschenen op Poëzieclub