"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Recensie: Aan het einde van de nacht

Vrijdag, 3 mei, 2024

Geschreven door: Nir Baram
Artikel door: Nico van der Sijde

Het tevergeefs aan elkaar plakken van de hopeloos gefragmenteerde wereld

De Israëlische schrijver Nir Baram (geboren in 1976) is vooral in eigen land een beroemdheid, met name door zijn imponerende roman Goede mensen en het veelgeprezen Wereldschaduw. En Aan het einde van de nacht (verschenen in 2020) is eveneens een indringende en fascinerende roman, die bovendien in soepel Nederlands is vertaald door Hilde Pach. Het is ook een persoonlijke en autobiografische roman. Want Nir Baram wilde eer bewijzen aan een gestorven boezemvriend, en aan de vele onoplosbare en vertwijfelde vragen na diens tragische zelfmoord.

Maar dat deed hij niet in de vorm van een rechttoe- rechtaan verslag dat alle raadsels verklaart en alle pijnlijke oneffenheden gladstrijkt. Aan het einde van de nacht zit namelijk vol met eindeloos meanderende zinnen, waarin heden, verleden en toekomst voortdurend door elkaar lopen, en waarin feitelijke (hoewel soms opmerkelijk grillige) beschrijvingen afgewisseld of zelfs doordrenkt worden met hallucinatoire fantasie of barokke koortsdroom. “Alle gebeurtenissen uit alle tijden schreeuwen door elkaar heen”, zo wordt gezegd, en in deze zinnen gebeurt precies dat.

Geleidelijk begrijpen
De hoofdpersoon, Jonatan, is een schrijver die zijn duizelingen nauwelijks in woorden weet te vatten, zo maken deze duizelingwekkende zinnen wel duidelijk, en de lezer duizelt met hem mee. De compositie van deze roman versterkt de turbulentie bovendien nog: de verschillende hoofdstukken spelen steeds in een andere periode, zijn niet chronologisch geordend, en staan bovendien vol met associatieve flashbacks. Heel geleidelijk aan beginnen we als lezer te begrijpen waar al deze verwarring vandaan komt: Jonatan worstelt met de trieste ziekte en dood van zijn moeder, en vooral met het tragisch einde van zijn boezemvriend Joël. En met de vele pijnlijke misverstanden, en de diverse momenten van vervreemding of zelfs verwijdering in zijn relaties met zijn moeder en zijn boezemvriend. Ook wordt hij voortdurend geteisterd door onbeantwoordbare vragen over wat er precies is misgegaan en waarom. Het gaat hier dus om complexe trauma’s, waarover Jonathan niets kan of wil vertellen in een logisch of chronologisch verhaal, omdat ze zich door hun onvoorspelbare en ongrijpbare grilligheid totaal niet houden aan wat voor logica of chronologie dan ook.

Navrant is dat de vriendschap van Jonathan en Joël juist sterk afhing van een door henzelf ontworpen fantasiewereld, een magisch koninkrijk van twee jongelingen dat alle geborgenheid bood die de alledaagse wereld moest missen. Een koninkrijk ook dat nadrukkelijk hoort bij de nog ongerept fantasievolle jaren van hun prille, doch voorbije jeugd, en dus een koninkrijk dat vanaf zijn allereerste begin tot ondergang gedoemd was. Maar het onderliggende verlangen naar eenheid, heelheid en geborgenheid is blijvend. Hoe onvervuld ook. En dat is ook een van de krachtigste bronnen van Jonatans schrijverschap: “Opnieuw voelde hij dat het zijn verantwoordelijkheid was om door het vuur van het spreken […] de fragmenten van deze wereld aan elkaar te plakken en aan Joël een volledig beeld te presenteren”. Ontroerend en meeslepend fantasievol zijn vervolgens de fragmenten die wij als lezer te zien krijgen van deze fantasiewereld. Net zo ontroerend is Joëls lach, die “de volheid van een babyglimlach” heeft: voor even is de gebrokenheid van de wereld overwonnen door de schoonheid en puurheid van die lach. Maar vaker slaan in Jonatans hoofd juist de gebrokenheid en de fragmentatie toe: “De beelden pasten niet bij elkaar […]. Hij hoorde een gefluit in zijn binnenste en raakte in paniek; reacties van de geest zijn doorgaans zo bekend als de meubels in je kinderkamer, zelfs in tijden van angst dwaal je over een bekend spoor, maar dit langdurige gefluit, als een nieuwe, angstaanjagende dolkstoot in zijn buik, had tot nu toe niet in zijn geest geklonken. Hij hoopte dat hij het niet echt hoorde, of omgekeerd, dat het gefluit eigenlijk bekend was en hij het zich zo meteen zou herinneren. Geleidelijk stierf het gefluit weg en klonken er alleen nog verre echo’s, alsof het uiteenviel in tientallen zwakke fragmenten. Hij ademde diep in en uit, hij had het gevoel dat er iets vreemds opgloeide in zijn binnenste”. Aldus Jonatan, op een van de vele momenten waarin hij niet erin slaagt om de fragmenten van de wereld aan elkaar te plakken. De totale verwarring en angst die hij daarbij voelt worden wel heel pregnant voelbaar in passages als deze. En misschien nog wel krachtiger in hallucinatoire passages als: “Al maanden werd de afgrond aan zijn voeten wijder, spleet hij recht voor hem open, of naast hem, en hij moest eromheen manoeuvreren, in een voorzichtige dans, of zich helemaal niet verroeren. Soms leek het alsof hij aan de grond genageld stond terwijl de afgrond om hem heen danste”.

Schrijven Magazine

Levensangst
Nog pregnanter echter is misschien nog de verwarring en regelrechte levensangst van Joël. Althans, de contouren van die verwarring en levensangst, die zijn vriend Jonatan heel geleidelijk meent te ontdekken. Zie bijvoorbeeld passages als: “Al met al leek het erop dat Joël de kracht van een instinct miste. Alle mogelijkheden en alle gelegenheden wogen voor hem hetzelfde omdat het hem ontbrak aan een bijna existentieel gevoel voor wat hij wilde, waar zijn hart naar uitging, en daarom voelde hij zich ook als hij een besluit genomen had en de noodzakelijke stappen had genomen om het te verwezenlijken, daar nooit echt aan verplicht en bleven dezelfde argumenten en vragen in zijn hoofd rondtollen, niet alleen wat betreft het heden, maar ook als het ging om besluiten van tien of vijftien jaar geleden”. Dit is niet de objectieve weergave van Joëls gevoelens door een alwetende verteller, maar Jonatans tastende en zich geleidelijk vormende vermoeden over wat Joël mogelijk voelt of heeft gevoeld. Een vermoeden vol onzekerheden, dus. Bovendien biedt dit vermoeden nauwelijks troost, geen enkel houvast, geen enkele verklaring, geen enkele zekerheid. En vooral ook geen richtlijn over hoe hij Joël kan redden of had kunnen redden. Misschien wel inzicht, maar dan vooral inzicht in de volstrekte onmacht van Joël en Jonatan zelf. Datzelfde geldt voor Jonatans volgende gedachte: “De laatste jaren had hij begrepen dat Joëls angst groter was dan de zijne, dat hij nooit vaste grond onder de voeten wilde hebben, want hij verlangde altijd naar een ander gebied met een andere ontsnappingsroute- mogelijkheden die Joël meer fascineerden dan het leven dat hij leidde, waarin alles inwisselbaar leek”.

Jonatan heeft soms het gevoel dat de afgrond om hem heen danst, zoals we hebben gezien. Maar Joël kampt mogelijk met nog diepere existentiële afgronden, waarin alles inwisselbaar is en niets er nog toe doet. En misschien dringt Joël daarmee ook dieper dan Jonatan door tot de van illusies bevrijde wezenskern van het bestaan. Op enig moment immers mijmert Jonatan of “de gemeenschappelijke neiging van Joël en hem om de lagen van de misleiding en het veinzen af te pellen en tot ‘de wezenlijke kern’ te komen”. Later echter voelt Jonatan zich juist “machteloos tegenover Joëls overredingskracht, die alle verklaringen en vage verwachtingen van hem afpelde, de ene na de andere huidlaag, totdat hij ging inzien dat er echt geen uitweg was”. Gaat Joël verder in het afpellen van alle vage franjes en zinloze verwachtingen? Kijkt hij in dezelfde existentiële afgrond als Jonatan, maar dieper? Is de totale inwisselbaarheid van alles ‘de wezenlijke kern’, en ziet Joël die naakte kern scherper dan Jonatan? Tot zijn totale ongeluk? “Aan het einde van de nacht” geeft volgens mij geen klip en klaar antwoord op dit soort peilloos existentiële en afgrondig vertwijfelde vragen. Maar het roept ze wel in al hun scherpte op, met een vonkende intensiteit die mij soms aan Dostojevski doet denken. En dat is een van mijn grootste helden.

Hoop
Toch bevat dit boek ook passages vol ontroerende schoonheid en hoop. Zoals over de volle babyglimlach van Joël, of soms over de fantasiewereld die Joël en Jonathan samen ontwierpen en die voor even intrigerend schitterde. En over voorbijgaand maar intens familiegeluk. Ook is er het volgende fraaie fragment, waarin Jonatan samen met zijn peuterzoontje Itamar de wereld herontdekt als ongerept nieuw en pril wonder: “’s Ochtends is de hemel hoog en helder, met een fel blauwpaarse straling. Hij is verwonderd over zijn schoonheid, leert Itamar er verwonderd over te zijn. Hij leert de namen van bloemen en bomen, leert vlinder- en vogelsoorten, leert over eb en vloed- heeft geen idee hoeveel simpele dingen hij niet weet. Ze leren te houden van het lengen van de dagen, terwijl de blaadjes van de bomen rondom hun huis ruisen, er waait een zacht briesje de kamer binnen, het brengt de stoffige, bezwete lucht die ze ademen in beweging, ze leren te houden van de hemel die grauw wordt en vervaagt, zich over het dak van hun flat buigt en in zijn plooien vliegtuigen verbergt”. Deze bijna paradijselijke sferen van verwondering overstemmen de existentiële vertwijfeling bepaald niet. Maar door hun contrast met die vertwijfeling winnen ze wel aan schoonheid en intensiteit. Ook omdat de personages juist door die vertwijfeling extra intens snakken naar deze paradijselijke sferen. En ook naar een wereld waarin de fragmenten als breukloze gehelen zijn samengevoegd, naar een werkelijkheid waarin niets om het even of inwisselbaar is, naar de fantasievolle en nog relatief pure wereld van de kindertijd, en naar de volheid van een babyglimlach.

Ik hou van dit soort boeken, die de existentiële vraagstukken recht in de bek kijken en tot op het bot onderzoeken. Ook de schoonheid ervan bewonder ik. Daarom begrijp ik niet dat ik het in 2020 heb gemist. Maar nu heb ik het gelukkig alsnog ontdekt. Bovendien kan ik mij nu gaan verheugen op het in 2023 verschenen vervolgboek De wereld is een gerucht.

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow

Leesadvies voor jongeren

In meeslepende terugblikken schrijft Nir Baram over de jeugd van een jongen die opgroeit in een stadskwartier van Jeruzalem, aan de rand van de wadi

Boeken van deze Auteur:

Aan het einde van de nacht

Een land zonder grenzen