"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Recensie religie: Over de wetende onwetendheid

Zondag, 21 januari, 2024

Geschreven door: Nicolaus Casanus
Artikel door: Wolter Huttinga

Een boek dat tegelijk één en vijf sterren verdient

De auteur

Nicolaas van Cusa (1401-1464), kortweg Cusanus, was een groot metafysisch denker uit de late middeleeuwen. Zoals wel vaker bij denkers uit dit tijdperk zijn er veel omschrijvingen op hem van toepassing: theoloog, filosoof, wiskundige, astronoom, humanist en jurist. Hij doorliep een glanzende carrière als kerkjurist, bisschop en kardinaal.

Cusanus’ hoofdwerk De Docta Ignorantia is door de eeuwen heen bekend gebleven, behorend tot de canon van de katholieke metafysische traditie, maar geldt wel als een dwars, obscuur en brisant werk. Theoloog en classicus Gert den Hartogh heeft de bijzondere prestatie geleverd dit boek voor het eerst in het Nederlands te vertalen.

Thematiek

Het boek probeert God te denken, de wereld te denken en vooral de relatie tussen die twee. De manier waarop Cusanus te werk gaat, is die van de ‘wetende onwetendheid’. Denkend over God moeten we simpelweg vaststellen dat ‘niet weten’ de meest adequate vorm van kennis is.

Voor ons als eindige wezens is het onmogelijk te begrijpen wat oneindigheid is. Het heeft bijvoorbeeld niet zoveel zin om onze begrippen als ‘groter’ of ‘meer’ op God toe te passen. Dat zijn woorden die horen bij onze eindige, getalsmatige, meetbare wereld van onderscheidingen en verhoudingen. Bij God komen we uit op een coincidentia oppositorum, een samenvallen van tegenstellingen. Het is net zo waar om God het allerkleinste te noemen als het allergrootste.

Boekenkrant

Dit lijkt te suggereren dat we dan maar onze schouders moeten ophalen over godskennis, aangezien Gods zijn van een zo andere orde is dan de onze. Dat is echter volstrekt niet Cusanus’ inzet. Alles wat is, komt voort uit God en draagt daar in zekere zin het stempel van.

De grootste aandacht gaat uit naar het karakter van het ‘Heel-Al’, de grootst denkbare totaliteit van het geschapen zijn. Dat is ‘noch eindig, noch oneindig’. Het is weliswaar ‘in potentie’ oneindig, maar verschilt daarbij fundamenteel van de absolute, geactualiseerde oneindigheid van God.

Fronsende wenkbrauwen

Duizelt het u al? Het boek zelf zal u nog veel meer doen duizelen. Of de wenkbrauwen doen fronsen.

Waarin zit nu de relevantie en eventueel de interessantheid van dit boek? Eén van de onmiskenbaar boeiende eigenschappen ervan is dat Cusanus’ denken volstrekt breekt met de idee van een geordende kosmos, keurig opgedeeld in sferen, met de aarde als middelpunt: ‘Had zij immers een middelpunt, dan zou zij ook een omtrek hebben, en zo zou zij in zichzelf haar eigen begin en einde hebben; ook zou de wereld zelf ten opzichte van iets anders begrensd zijn en zou er buiten de wereld iets anders en ruimte zijn’.

In dergelijke passages is Cusanus’ bezig met een soort metafysisch-speculatieve verbeelding van het heelal die aansluit bij zowel moderne kosmologische inzichten als bij meer postmoderne ontologische en epistemologische overwegingen. Fronsende wenkbrauwen heeft zijn werk altijd al opgeleverd.

Je ruikt in dit laatmiddeleeuwse werk al verwantschap met het relationele en dynamische karakter van de evolutietheorie, je hoort al instemmend gemompel bij Einsteins relativiteitstheorie en bij de bizarre ontdekkingen over subatomaire deeltjes. Dat het meest dichtbije en vertrouwde van de geschapen werkelijkheid het meest vreemde en onbegrijpelijke is en verwant met het allerhoogste: echt een kolfje naar Cusanus’ hand.

Reden om dit boek wel en niet te lezen

Aangestoken door Cusanus’ coincidentia oppositorum meen ik dat de redenen om dit boek wel te lezen ook precies de redenen zijn om het niet te lezen (en andersom).

Zijn denken is superfascinerend omdat het zo lastig te plaatsen is. Het ruikt middeleeuws en premodern, bevat platoons-christelijke lijnen en staat in verband met zowel de moderne devotie als de Rijnlandse mystiek. Tegelijk ademt het al de sfeer van humanisme en renaissance. Het boek koppelt mystieke theologie aan een meer rationeel-filosofische uiteenzetting.

Je kunt ook eenvoudiger vaststellen dat het boek niet te lezen is. Zeker voor een niet-ingewijde lezer is er geen doorkomen aan. Daarom vind ik het zowel een zeer geslaagd als een mislukt boek: het is geweldig dat er voor het eerst een Nederlandse vertaling van dit werk is, maar je moet toch het Latijn er eigenlijk bij hebben om Cusanus’ begrippen een beetje te plaatsen. Gert den Hartogh heeft een meesterlijk notenapparaat bij zijn knappe vertaling geleverd, maar dat is achterin geplaatst. Waarom? ‘Om de leesbaarheid te vergroten’ kan hier moeilijk de reden zijn.

Vandaar: Drie sterren voor dit boek omdat het er tegelijk één en vijf verdient. Passender kan niet.

Eerder verschenen in Trouw