"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Roelant meets ... Paul Jacobs

Maandag, 13 september, 2021

Geschreven door: Paul Jacobs
Artikel door: Roelant de By

 

De uit Vlaanderen afkomstige auteur Paul Jacobs is in Nederland nauwelijks bekend. Zijn onlangs verschenen misdaadroman, De Agatha Christie Kenner, is alweer het twaalfde misdaadboek van zijn hand. De titel intrigeerde me en nadat ik van uitgeverij Houtekiet een exemplaar had ontvangen, begon ik te lezen. En ik werd zeer aangenaam verrast. Vol humor wordt er een zoektocht naar een moordenaar omschreven als ware het een Roadmovie. Een kruising tussen Paul Temple en Thelma and Louise. Ik zoek de schrijver op in zijn huis te Mortsel, België. Een uiterst vriendelijke man met pretoogjes heet mij welkom. Zijn huis is een groot boekenpaleis. Overal waar je kijkt staan boeken. Een heerlijke entourage.

Roelant: ‘Ondanks dat u al veel boeken geschreven hebt, bent u in Nederland niet zo bekend.’

Paul: ‘Niet bekend en nauwelijks verkocht. Bijna al mijn boeken verkoop ik hier in Vlaanderen. Jeroen Brouwers heeft eens tegen mij gezegd dat Nederlandse recensenten meer geïnteresseerd zijn in een nieuw boek uit Saoudi-Arabië of Polen dan uit Vlaanderen. Dus, wat doen we eraan?’

Roelant: ‘Het leuke van onze site is dat wij aandacht besteden aan zowel Vlamingen als Nederlanders en ook de interesse in elkaars boeken willen bevorderen. Vandaar de naam: Perfecte Buren. Sommige Vlaamse auteurs laten hun boek enorm kuisen op het Nederlands en halen alle typisch Vlaamse dingen eruit, vaak door een Nederlandse redacteur. Dat heeft u niet gedaan.’

Paul: [aarzelend] ‘Nee. Nu ben ik altijd benieuwd, wat zijn typisch Vlaamse dingen in zo’n tekst?’

Roelant: ‘De manier van dingen zeggen. Ook wat Franse woorden erin.’

Paul: ‘Het verhaal speelt zich in Frankrijk af. Maar ik let er wel op om dergelijke dingen te vermijden. Noem eens wat.’

Roelant: ‘Zoals in deze zinnen: ‘Ik denk niet dat we William hier gauw vandaan krijgen. Hij heeft een boon voor een meisje uit de buurt.’ Of deze : ‘Ik begon iets onduidelijks te mompelen toen hij me op de meest beminnelijke manier onderbrak.’

 width=

Paul: ‘Wat is daar Vlaams aan?’

Roelant: [lachend] ‘Dat heb ik nog nooit in een Nederlands boek gelezen. Het Vlaams heeft vaker iets hoffelijks in tegenstelling tot het hardere, directere van Nederlandse teksten.’

Paul: ‘Dus u bedoelt meer de vriendelijkheid van de omschrijving? [ik knik] Ja, okay. Daar kan ik mee leven.’

Roelant: ‘U heeft veel geschreven, maar u bent als radio producer begonnen.’

Paul: ‘Heel mijn leven heb ik bij de Belgische radio gewerkt. Wilt u dat ik daarover uitweid? Tja, het is een gek verhaal eigenlijk. Ik was een heel slecht student. Ik was op een gegeven moment begonnen aan de toneelschool in Brussel, het RITCS. Ik wou dramaturg worden of toneelschrijver. Maar er waren zoveel vervelende vakken, die ik dan niet volgde, zodat ik het eerste jaar al niet aan de examens mocht deelnemen. Dat was pech, maar ik had een cabaretgroepje opgericht. Ik was gek op het Nederlands cabaret, Ivo de Wijs, Toon Hermans, Don Quishocking, Freek de Jonge. Mijn groepje had ik het Vogelbekdier genoemd. En ik zong en had zelf de teksten geschreven. Er was een jongen van de school die zei dat ik Jan Geysen moest uitnodigen om te komen kijken. Jan Geysen was toen een beroemd radio producer in Brussel, die leuke en goede programma’s maakte. Hij is komen kijken en vond de teksten zó goed dat hij me uitnodigde om naar Brussel te komen en tekstschrijver voor radio programma’s bij hem te worden. En zo ben ik er gewoon ingerold. De eerste tien jaar als medewerker en daarna als producer. De rest van mijn loopbaan heb ik programma’s gemaakt in Brussel voor radio en televisie. Maar ik wou ook al vanaf heel jong boeken schrijven. Mijn eerste boekje publiceerde ik toen ik dertig was. En dan is het nooit opgehouden. Ik zit nu aan vijfenveertig, waaronder twaalf thrillers. Nu denk ik: ik ben een schrijver, het is gelukt.’

Roelant: ‘Hoe gaat u te werk bij een boek? Heeft u grote vellen papier met tijdlijnen en karakterbeschrijvingen erop met grote schema’s?’

Paul: ‘Zoals Jan de Hartog, bedoelt u. Ik heb hem nog geïnterviewd toen hij In België kwam wonen. Hij stond bekend om zijn tijdlijnen. Rode bolletjes voor meneer A, gele voor meneer B, enzovoorts. Dat doe ik niet. Ik begin met een idee, waarover het zou kunnen gaan. En dan komt er meestal één personage naar voren die onmiddellijk in het boek komt. Zoals hier de rechter Rossin. En dan begin ik te denken wát er allemaal kan gebeuren, hoe is de plot, hoe zal het eindigen en waar, op welke plek zodat iedereen bijeenkomt en met elkaar nog kan bakkeleien.’

Roelant: ‘Net zoals Agatha Christie ook haar boeken laat eindigen.’

Paul: ‘Precies. En tegenwoordig durf ik al te beginnen schrijven zonder dat ik weet hoe het in hoofdstuk drie of vier zal zijn. Die lef heb ik nu. Mijn eerste boeken waren exact uitgetekend. Zo begin je omdat je anders verloren loopt. Ik heb het een of twee keren niet gedaan en toen kon ik op een gegeven moment niet meer verder. Alles weg, dat is zonde. Je merkt soms precies waar een schrijver vast heeft gezeten en zich daarna met een truc eruit heeft weten te redden. Bijvoorbeeld bij dat boek van die Zwitser, Süsskind, Het Parfum. Volgens mij wist hij het halverwege niet meer en is hij begonnen met die man in een grot te stoppen. Hoezo in een grot? Dat heeft verder nergens mee te maken. Omdat ik zelf schrijf vallen die dingen mij op. Een heel goed boek trouwens, daar niet van. [we lachen beide] Boeken zijn leuk.’

Roelant: ‘Door uw cabaretverleden begrijp ik nu dat u zoveel humor in uw boeken stopt. Erg prettig is dat.’

Paul: ‘Waardoor het verhaal minder griezelig wordt.’

Roelant: ‘De vergelijking met de fictieve thrillerschrijver en amateurspeurder Paul Temple [ beroemd radio hoorspel van schrijver Francis Durbridge] is snel gemaakt. De lichte toon en de onderlinge gezelligheid tussen uw hoofdpersoon Thomas Breens en zijn nieuwe vriendin geven het boek een bepaalde lichtheid te midden van al die serieuze zaken als wraak en moord.’

Paul: ‘Thomas, mijn vaste hoofdpersoon, is een gelukkig man, in tegenstelling tot veel Scandinavische hoofdpersonages uit thrillers. Hij is nu wel met zijn tweede vriendin, want in boek vier of vijf heb ik zijn eerste vriendin iets laten beginnen met zijn vader en heb ik haar uit de serie gewerkt. Lezers zeggen wel eens dat ik haar terug moet laten komen, maar dan heeft hij er twee en dat is niet handig. [we lachen hartelijk] Dat kan ik u verzekeren.’

 width=

Roelant: ‘U bent zelf niet getrouwd?’

Paul: ‘Ik ben niet getrouwd, nee. Ik heb altijd gelat. Nu ook weer. Geen kinderen. Vrijheid is altijd belangrijk geweest in mijn leven. Een beetje mijn zin doen. Twee vrouwen hebben onafhankelijk van elkaar gezegd dat ik goed was in vriendschap, maar slecht in liefde. Dan denk ik aan de woorden van Martha Gellhorn, die vijf jaar met Ernest Hemingway getrouwd is geweest: ‘Ik ben niet geschikt voor dagelijks gebruik. Ik ben voor zon- en feestdagen. Als dagelijkse kost ben ik alleen te pruimen voor mijzelf.’

[In zijn biografie vertelt Paul het volgende over zijn relatie tot vrouwen, in de periodes zonder vaste relatie: ‘Ik was hun vriend. Ik maakte ze aan het lachen, ik had sterke verhalen over interessante mensen, maar ze moeten gemerkt hebben dat ik eenzaam was en het parfum van eenzaamheid schrikt de vrouwen af.’]

Je hebt ook nadeel dat je soms alleen bent. Maar ‘en general’ bevalt het me wel. Minder afleiding bij het schrijven. Er zijn ook schrijvers die daar zeer onbarmhartig in zijn, ondanks afleiding van een gezin en veel bezoek in hun mooie villa, en zich rigoureus elke ochtend afzonderen, zoals Somerset Maugham. En als je dan de discipline hebt om elke dag van negen tot twaalf te schrijven, krijg je toch een aanzienlijk oeuvre bij elkaar. Een van zijn uitspraken is: Er zijn drie gouden regels voor het schrijven van een goede roman, alleen kent niemand deze.’

Roelant: ‘Somerset Maugham was een van uw favorieten?’

Paul: ‘Vroeger zeker. Ik heb daar, denk ik, alles van gelezen. P.G. Wodehouse was ook een geweldig auteur die ik bewonder.’

Roelant: ‘Hij is vooral bekend door zijn humor.’

Paul: ‘Klopt, dat was niks dan humor. Humor en heimwee naar een Engeland dat toen al niet meer bestond. Wodehouse maakte dan ook niks mee Hij had een heel saai leven; hij deed niks dan schrijven en golf spelen, dat weet ik uit zijn biografie. Ik lees heel graag levensbeschrijvingen. Ik heb er nu meer dan 1000. Van Woody Allen tot Stephan Zweig. Voornamelijk van schrijvers. Heel interessant.’

Roelant: ‘In uw boek leidt de zoektocht van de speurders naar het graf van Francoise Sagan. U lardeert die passage met allerlei weetjes over Sagan, heel erg leuk.’

Paul: ‘Een tragisch leven heeft ze geleid met haar alcohol- en gokverslaving en haar voortdurende foute keus in mannen. Op haar graf liggen echt allerlei voorwerpen zoals ik in mijn boek vermeld, zoals roulette jetons, miniatuur sportautootjes enzovoorts.’

Roelant: ‘Ik was vroeger een groot fan van haar boeken en heb er een stuk of vijftien. Erg leuk om iets meer van haar te weten te komen. Ik hou sowieso van boeken waar ik iets van opsteek, waar ik nieuwe dingetjes te weten kom. Op een ander punt in het boek rijden Thomas en een vriend naar Lourdes, omdat ze bedenken dat de moordenaar zich wel eens zou kunnen vermommen als pelgrim om zo op te gaan in de menigte. Over het geloof bent u niet bijzonder positief.’

Paul: ‘Valt dat op?’

Roelant: ‘Op uw toilet hangt een grote poster met daarop afbeeldingen van de Paus, een rabbi en een imam naast elkaar staand op een balkon voor een grote menigte met daaronder de tekst: ‘Zullen we onze godsdiensten maar fuseren en ze daarna gezamenlijk afschaffen?’

Paul: ‘Ja, maar nu toch weer met die Taliban. Al die godsdienst. U bent gelovig? Ah, katholiek, moet kunnen. [we lachen beide] Mensen mogen een godsdienst hebben, maar niet eisen dat iedereen die heeft. Ik ben, net als u, twee keer in Lourdes geweest. Het is indrukwekkend, maar wel heel commercieel. En een raar verhaal met die verschijningen. Is dat nu echt, is dat inbeelding? Zijn er echt genezingen? Ja, dat wel. Maar hoe komt dat nu weer? Er is nog nooit een arm die terug aangroeide door een mirakel.’

 width=

Roelant: ‘Maar wel dat de mensen zich veel beter en sterker voelen dan daarvoor. Dat kun je ook een wonder noemen, uitzicht bieden voor uitzichtloze.’

Paul: ‘It’s all-in the mind. Maar als het helpt, wie zijn wij dan? De kracht van de geest. Ik ken Lourdes een beetje omdat ik lang een huisje heb gehad in de Gers, op twee uur van de Pyreneeën. Het is net verkpocht, trouwens.’

Roelant: ‘De titel van uw boek, De Agatha Christie-kenner, slaat op de figuur van rechter Rossin, die een groot fan van haar boeken is. U bent dat ook?’

Paul: ‘Oh, zeker. Toen ik eenentwintig was en op vakantie in Engeland, raapte ik de euvele moed bij elkaar om haar te gaan interviewen. Ik kocht een grote bos bloemen en reed naar haar landhuis. Nog voordat ik aanbelde kwamen er twee bedienden de hoek om die tegen me riepen: ‘Go away, she’s in Europe, go away.’ Dat ging niet door. Toen terug gekomen op de camping heb ik die bloemen aan twee Deense meisjes gegeven, maar ook dat is niet doorgegaan. [lacht] Veel later ben ik nog eens naar haar huis geweest, dat toen een museum was geworden na haar dood. Mooi huis. Aan zo’n vrouwelijke suppoost vertelde ik het verhaal van mijn eerste bezoek daar. Haar reactie was: ‘Now you’re in and she is gone.’

Roelant: Als we naar hedendaagse schrijvers kijken, welke zijn dan uw favorieten?’

Paul: ‘Ik heb net de biografie van Philip Roth gelezen, erg goede schrijver. En Robert Harris vind ik een heel goede thrillerschrijver. Verder ben ik een groot Reve-fan geweest. Ik heb hem ook geïnterviewd voor de radio. Ook Mulisch en Hermans heb ik voor de radio mogen interviewen. Hermans was niet zo’n aardige man.’

Roelant: ‘over aardige mensen gesproken heb ik nog een leuk citaat uit uw boek: ‘De agent aan de balie was vriendelijker dan ik had verwacht. Misschien alweer een van de mirakels van Lourdes.’

 width=

Na afloop van het gesprek krijg ik een exemplaar van Jacobs’ autobiografie, Ik moest hier toevallig zijn (uit 2014). Thuis gekomen ben ik meteen begonnen met het lezen daarvan. En wat een feest is dat! In een eerlijke en humoristische stijl vertelt Paul Jacobs zijn levensverhaal. Verscheidene zaken zijn ook tijdens ons gesprek naar voren gekomen, maar met name op het gebied van zijn werk en zijn relaties met vrouwen gaat dit boek een stuk verder. Uiterst boeiende lectuur. Hij sluit dat boek af met de overweging of hij dit rare leven hem nog iets heeft geleerd. De voor mij meest in het oog springende les was deze: ‘Dat je vrouwen niet moet proberen te begrijpen, maar gewoon aanbidden, zoals natuurvolkeren de zon en de maan.’ Wat een boeiende man is deze Paul Jacobs. Een groot dank u wel voor deze ontmoeting.

Roelant
Perfecte Buren

 

Eerder verschenen op Perfecte Buren.