"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Schrijverstypen

Vrijdag, 24 augustus, 2018

Geschreven door: Erica van Boven
Artikel door: Bram Lambrecht

De auteur, gewikt en gewogen

[Recensie] Waarschijnlijk is het genre van het academische liber amicorum met uitsterven bedreigd. In de (zeer bekritiseerbare) hiërarchie van academische publicaties lijkt slechts een marginaal plaatsje voorbehouden aan het vriendenboek, een verzameling essays waarmee vakgenoten aan een hoogleraar een ode brengen. Een boek als Schrijverstypen. De moderne auteur tussen individu en collectief is dan ook een mooi gebaar. Het is opgedragen aan Gillis Dorleijn, die in 2016 afscheid nam als hoogleraar Moderne Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hoe zeldzaam boeken als Schrijverstypen ook aan het worden zijn, ze vervullen toch nog steeds een belangrijke functie voor de academische gemeenschap. Niet alleen brengen ze een hommage aan een hoogleraar die zich decennialang heeft ingezet voor een bepaald vakgebied, ze vormen veelal ook een van de weinige academische publicaties waarin diverse tenoren uit de betreffende discipline samen aan het woord komen. Academici kunnen het genre van het vriendenboek dus maar beter blijven koesteren. Het materialiseert de verbondenheid van academische vakgenoten en biedt een staalkaart van wat een bepaalde discipline te bieden heeft.

Schrijverstypen is om die reden niet alleen interessant wegens zijn inhoud, maar ook vanwege zijn symbolische functie als eerbetoon aan het onderzoekswerk van Dorleijn. In hun summiere inleiding leggen de redacteuren Erica van Boven en Pieter Verstraeten uit dat het centrale thema van de bundel – vormen van auteurschap en types van auteurs – aansluit bij een van Dorleijns belangrijkste onderzoeksthema’s. Van die thema’s verschaft de inleiding ook een overzicht. Reeds in zijn oratie met de titel Terug naar de auteur kon Dorleijn zich profileren als een pionier in de terugkeer van het auteursonderzoek in de neerlandistiek en literatuurtheorie. Na de (vermeende) doodverklaring van de auteur in de jaren zestig en zeventig door Franse denkers als Barthes en Foucault staat de auteur nu weer in het middelpunt van de belangstelling.

Concepten als posture, ethos of self-fashioning, de populariteit van auteursbiografieën en de centrale positie van onderzoek gericht op één auteur (denk bijvoorbeeld aan de diverse Mulisch-, Hermans- en Claus-boeken die de voorbije jaren verschenen) zijn slechts enkele uitingen van dat paradigma. Dorleijn heeft sommige van die populaire concepten geïntroduceerd en geoperationaliseerd en is zo een invloedrijke voorloper gebleken van veel auteursonderzoek dat vandaag gedijt. Behalve in het auteursonderzoek heeft hij ook (en vooral) een voortrekkersrol gespeeld in de literatuursociologie van de Lage Landen. Die tweede fascinatie vloeit overigens voort uit de eerste. Vanaf zijn oratie legde Dorleijn immers een bijzondere belangstelling aan de dag voor een specifiek facet van een auteurschap, het ‘literair-sociaal gedrag’ van een literair schrijver, geïnspireerd door de theorieën van Pierre Bourdieu.

Het boek De productie van literatuur, dat Dorleijn samen met Kees van Rees heeft samengesteld, is een beroemde en beruchte manifestatie van Dorleijns sociologische en institutionele interesses.

Boekenkrant

De bundel onder de redactie van Van Boven en Verstraeten situeert zich op het kruispunt van die twee assen in Dorleijns werk. Bijna alle bijdragen gaan over vormen van auteurschap en beeldvorming van auteurs; alleen de laatste twee stukken (van Van Rees en van Wiljan van den Akker) borduren voort op de projecten over literaire instituties die zij met Dorleijn hebben uitgevoerd. Sommige auteurstypes die aan bod komen zijn bekende fenomenen (zoals de romanticus, de reiziger of de journalist), andere zullen meer verrassen (denk maar aan de auteur als homo ludens of de zondagsdichters van Candlelight). Een blik op de grote namen uit de Nederlandse en internationale literatuur (Van Eeden, Leopold, Lucebert, Musil, Cortázar) wordt gecombineerd met aandacht voor allicht minder bekende figuren (zoals Gijsen en Van Duyse). Naast een veelheid aan auteurstypen biedt de bundel ook een veelheid aan academische stemmen en specialisaties. Bijdragen als die van Dick van Halsema (over Leopold) en Barend van Heusden (over Cortázar en Dunlop) zijn essayistisch van aard, terwijl teksten als die van Bart Vervaeck (over academische schrijvers) en Hans Vandevoorde (over de netwerker August Vermeylen) theoretische uitweidingen niet schuwen. De stokpaardjes van sommige bijdragers krijgen ook in Schrijverstypen een plaats, zoals Lut Missinnes belangstelling voor reisliteratuur, Geert Buelens’ vertrouwdheid met politieke poëzie of Jaap Goedegebuures gedetailleerde kennis van Frans Kellendonks leven en oeuvre.

De boeiende heterogeniteit maakt de bundel bijzonder lezenswaardig, maar nodigt ook uit tot reflectie. De bundel demonstreert zowel de sterktes van het auteursonderzoek als de uitdagingen waarvoor het ons plaatst. De grote kracht van het hedendaagse auteursonderzoek is dat het uitermate duidelijk maakt dat romantische en nog steeds populaire opvattingen over auteurschap, verbeeld ‘in termen van singulariteit en een unieke positie in het literaire landschap’ (Van Boven & Verstraeten 2016: 7), de nodige nuance behoeven. Een auteurschap en een auteursbeeld worden al dan niet bewust mede bepaald door tradities en modellen, een sociale en ideologische context of – om met Bourdieu te spreken – een habitus of een doxa. Die veelzijdige spanning tussen idiosyncrasie en bepaaldheid keert in de meeste bijdragen van Schrijverstypen terug. Sommige bijdragers verwijzen daarbij expliciet naar de ideeën van literatuurwetenschappers als Jérôme Meizoz (bekend om zijn concept posture) en Nathalie Heinich, die de stereotypie en gedetermineerdheid van auteursbeelden al eerder hebben aangestipt.

Tegelijk vertoont het actuele auteursonderzoek, waarvan Schrijverstypen als gezegd een mooie staalkaart biedt, ook losse eindjes. Zoals Kris Humbeecks stuk over het kosmopolitisme van Marnix Gijsen of Sjoerd van Faassens bijdrage over het avantgardisme van I.K. Bonset illustreren, verglijdt auteursonderzoek bijvoorbeeld gemakkelijk in klassiek biografisch onderzoek. Dat confronteert ons, vanuit een strikt literatuurwetenschappelijk perspectief, met enkele problemen. Het laat immers niet altijd toe om de voornoemde singulariteit van vormen van auteurschap te overstijgen. Zo is het jammer dat enkele van de stukken in Schrijverstypen amper ingaan op het schrijverstype dat ze centraal stellen. Ondanks de belofte op het achterplat – “Niet de schrijvers zelf staan centraal, maar de vormen van auteurschap die zij vertegenwoordigen en de collectieve representaties die daarbij een rol spelen’ (Van Boven & Verstraeten 2016) – gaat een aantal bijdragen toch in de eerste plaats over een specifieke auteur en blijft de reikwijdte ervan dan ook beperkt tot de studie van de schrijver in kwestie. Prettige uitzonderingen op die regel zijn, onder meer, het stuk van Buelens (die een geschiedenis in vogelvlucht biedt van socialistisch dichterschap), Vandevoorde (die de rol van clubs en salons in een auteurschap illustreert) en Ralf Grüttemeier (die uitvoerig nadenkt over de spanning tussen journalistiek en literatuur). Zulke essays bevatten soms diepgaande conceptualiseringen van en theoretische reflecties op een bepaald auteurstype en vormen op die manier een prikkelende aanzet voor verder onderzoek. Het is spijtig dat die combinatie van theoretische reflectie en anekdotische illustratie niet een constante van de bundel uitmaakt.

Auteursonderzoek verzandt bovendien gemakkelijk in bepaalde  methodologische benaderingen die niet onproblematisch zijn. Het valt bijvoorbeeld soms op (niet alleen in de bijdragen voor Dorleijn, maar ook in andere artikelen over auteurschap en auteursbeeldvorming) dat uitspraken van auteurs nogal letterlijk worden overgenomen, dat auteursbeelden snel worden overgenomen of dat literaire teksten tamelijk kritiekloos biografisch worden gelezen. In het stuk over Lucebert citeert Herbert van Uffelen bijvoorbeeld een journalist die de Keizer van de Vijftigers portretteert als iemand die weinig spreekt en – wanneer hij toch het woord neemt – verward kan klinken. Van Uffelen volgt dit beeld en beschouwt het als een verlengde van Luceberts enigmatische poëzie, niet rekening houdend met het feit dat dat beeld juist naar diens poëzie gemodelleerd kan zijn en dus waarschijnlijk een mythologiserende constructie is. Op vergelijkbare wijze bevat het stuk van Goedegebuure over de cultuurkritiek van Kellendonk bijwijlen iets te vlotte overgangen van de persoon Kellendonk naar de verteller in de romans van de schrijver – alsof een literaire tekst eenduidige boodschappen verkondigt, die bovendien op vergelijkbare hoogte staan met de uitspraken van een auteur buiten het oeuvre.

Schrijverstypen is dus om verschillende redenen waardevol. Het bevat een belangrijke symbolische waarde als ode aan een invloedrijk neerlandicus én als bundeling van boeiende auteursportretten door een keur aan literatuurwetenschappers en neerlandici. Het heeft ook een niet te versmaden wetenschappelijke en inhoudelijke meerwaarde, aangezien het een caleidoscopisch beeld biedt van vormen van auteurschap én van manieren om auteurschap wetenschappelijk te benaderen. Sommige stukken bieden interessante aanvullingen op ons beeld van bepaalde auteurs, andere gaan een stap verder en diepen bepaalde auteurstypen theoretisch en conceptueel uit. Als geheel demonstreren de bijdragen in Schrijverstypen dan ook de troeven en valkuilen van het auteursonderzoek.

Literatuur
Boven, E. van & Verstraeten, P. (red.), Schrijverstypen. De moderne auteur tussen individu en collectief. Hilversum 2016.
Dorleijn, G.J., Terug naar de auteur. Baarn 1989.
Dorleijn, G.J. & Rees, K. van (red.), De productie van literatuur. Nijmegen 2006.

Eerder verschenen in Vooys

Boeken van deze Auteur:

Schrijverstypen

Echte leesboeken