"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

The coffee house

Woensdag, 16 mei, 2018

Geschreven door: Ellis Markman
Artikel door: Maarten Doorman

Durf toch drab te drinken

[Recensie] Koffie is het bloed van de politiek. Dit spul, zo wisten de eerste Europese koffiedrinkers te melden, is zwart als inkt en heeft de smaak van roet, maar zij scherpt de geest en brengt mensen in gesprek over de publieke zaak. Samuel Johnson definieerde het koffiehuis in de achttiende eeuw als een plaats “waar ze koffie verkopen en gasten van kranten worden voorzien” en voorzover die definitie niet klopt is zij nog altijd aantrekkelijk.

De literatuurwetenschapper Markman Ellis laat zich in zijn geschiedenis van het koffiehuis soms zo meeslepen, dat hij er niet alleen de geboorte van de journalistiek in herkent, maar zelfs die van de moderne democratie, de wetenschappelijke mores, de literaire kritiek en de beurscultuur. In het koffiehuis wordt het beschavingsoffensief van de zeventiende en achttiende eeuw voltooid. Want daar debatteert men in het openbaar, zonder onderscheid te maken in rang of stand, daar laat men zich leiden door het argument en niet door de drank, men twist er zonder op de vuist te gaan, men is op de hoogte van het laatste nieuws en politieke kwesties staan boven aan de agenda.

Gelukkig voelt Ellis zich er niet te goed voor bij het bekende begin te beginnen. Volgens de overlevering gebruikten de soefi’s in Jemen bij rituelen in de veertiende eeuw reeds koffie om een beetje bij de les te blijven. Er zijn ook meer mythische versies, zoals die van de zeventiende-eeuwse Italiaanse koffiehistoricus Faustus Naironi. Hij verhaalt hoe een herder uit het Jemenitische koninkrijk merkte, dat zijn kudde kamelen de hele nacht wakker bleef en op een gegeven moment zelfs aan het dansen sloeg, waarna geestelijken van een naburig klooster struiken met besjes vonden en er een medicinale drank van brouwden. Anderen spraken overigens van dansende geiten, zodat het de vraag is wat de ooggetuigen zelf eigenlijk dronken.

De aandacht van dit boek gaat echter hoofdzakelijk uit naar wat de titel belooft: de geschiedenis van het koffiehuis. Het verschijnsel doet zich in de zestiende eeuw in het hele Ottomaanse Rijk voor en wie tobt over de vraag, hoe Europees Turkije eigenlijk is, zou zich gezien de mondiale aanwezigheid van koffie misschien beter kunnen realiseren, hoe Turks de westerse wereld is. De Wijn van de Islam dringt het christelijke Europa voor het eerst binnen wanneer de kooplieden Edwards en Hodges een koffiehuis in Londen openen (1652). Althans, als we de Venetiaanse koffiehuizen van een eeuw eerder niet meerekenen, maar dat waren volgens Ellis slechts zaken voor Turken onder elkaar en dat telt kennelijk niet.

Boekenkrant

Het model van het koffiehuis sloeg aan. In 1663 waren er in Londen alleen al 82, veertig jaar later lag het aantal boven de vijfhonderd. Interessanter dan dit succes is evenwel het idee dat door het koffiehuis wordt vertegenwoordigd. Allereerst schuilt dat idee in zijn democratische karakter. Een grote verscheidenheid aan mensen kwam er met elkaar in aanraking: zakenlieden, edelen, ambtenaren, en allerhande onduidelijke types. Men schoof aan op lange banken en nam een krant of mengde zich in een gesprek. Niet iedereen was gelukkig met deze nieuwe praktijk. Sir Thomas Player, penningmeester van het Paper Office, beklaagde zich er in 1673 over dat jan en alleman tegenwoordig overal over meepraatte, “want elke koetsier of kruier is nu een staatsman.”

Koffiehuizen werden door de autoriteiten als broeinesten van politiek extremisme beschouwd en Charles II probeerde ze dan ook per decreet te sluiten. Ellis gaat er niet expliciet op in, maar het moet een bewijs van de politieke invloed van het koffiehuiscircuit zijn, dat de koning dit voornemen ijlings introk. Wel werd de lectuur in de koffiehuizen aan banden gelegd en het aantal geheim agenten en informanten nam er zienderogen toe.

Naast het gelijkheidsbeginsel vertegenwoordigt het koffiehuis de aanwezigheid van actuele informatie. Die bestond in de zeventiende eeuw uit voorlopers van de krant in de vorm van tweewekelijkse nieuwsboeken en met de hand afgeschreven nieuwsbrieven. Verder waren er de laatste geruchten te horen over op handen zijnde of juist afgewende oorlog, dan wel andere politieke ontwikkelingen, wat voor beurshandelaren en zakenlieden van belang was. Door hun aanwezigheid ontstond er een verband tussen financiële informatie en politiek nieuws dat nog altijd in de huidige nieuwsvoorziening doorklinkt. Al gauw werd het koffiehuis de biotoop van tijdschriften als The Spectator van Addison en Steele. Zo maakt dit boek het bij uitstek tot een voertuig van de Verlichting.

Het blijft een raadsel wat de mensen uitgerekend naar het koffiehuis dreef, want die koffie zelf was naar huidige maatstaven ronduit smerig. De bonen werden boven een rokerig vuur gebrand, onregelmatig en daardoor deels geschroeid. De koffie werd gekookt, eindeloos warm gehouden en bovendien vermengde men de oude drab met versgemalen bonen. Men dronk dit bittere goedje zonder melk, met weinig suiker. Het wekt weinig verbazing dat sceptici het destijds “Nieuwerwetse, Abominabele, Heidense Drank” noemden, “hete hellesoep die door heksen uit schedels van doden wordt getapt”, door snobs gedronken troep die uit de gedroogde uitwerpselen van hond en kat zou zijn bereid.

Ondertussen dringt zich de vergelijking met alcohol op. Was het misschien fysieke verslaving die mensen aan de koffie hielp? Dat is betwistbaar. Het verslavende effect van koffie schuilt voornamelijk in het wakker houden, wat tot extra vermoeidheid leidt, die weer met koffie kan worden onderdrukt. Een Amerikaanse neurobioloog beschrijft de werking van caffeïne als die van een blok hout onder het rempedaal, waardoor je geen vaart kunt terugnemen.

De verhouding tot alcohol laat ook een verschil tussen Engeland en de rest van Europa zien. In de zeventiende eeuw waren er koffiehuizen in Parijs, Venetië, Den Haag en waar niet al, maar in de meeste landen vermengden die zich met gelegenheden waar drank verkrijgbaar was. Ellis’ cultuurgeschiedenis is vooral de geschiedenis van het Engelse koffiehuis, waar koffie en drank onvermengbaar blijken als olie en water. Er zijn plaatsen voor een goed gesprek en plaatsen waar je je vol laat lopen. De pas onlangs afgeschafte rigide openingstijden van de Engelse pubs illustreren hoe hardnekkig het onderscheid tussen roes en rede de Engelse cultuur heeft bepaald.

Op het continent is het idee van het koffiehuis als voertuig van de Verlichting nauwelijks waar te maken. In Frankrijk werd het publieke debat evenzeer gevoerd in salons, academies, vrijmetselaarsloges en verenigingen. Het ideaaltypische koffiehuis was er niet te vinden, zoals Arthur Young tot zijn schrik merkte toen hij eind achttiende eeuw een koffiehuis in Moulins binnenstapte om te constateren dat hij nog beter om een olifant had kunnen vragen dan om een krant.

In de achttiende eeuw loopt het belang van het koffiehuis in Engeland terug. Koffie legt het af tegen thee en wordt bovendien meer thuis gedronken. The Coffee House pakt de draad weer op bij de geboorte van de espressobar in het Londen van de jaren vijftig van de vorige eeuw, waar angry young men in het hippe Soho hun kleine kopjes achteroverslaan naast glanzende espressomachines onder sonoor gebrom en heftig gesis van stoom. Daaruit spreekt een vitaliteit die je nu niet direct associeert met wat zich aan jeugdcultuur in de Nederlandse coffeeshop aftekent.

Ellis’ wat onevenwichtige geschiedenis van het koffiehuis eindigt met een prachtige beschouwing van een andere eigentijdse versie ervan. Hij beschrijft de recente wereldwijde opkomst van de Starbucks-keten en legt uit hoe de grote man achter dit succes, Howard Schultz, de Italiaanse koffiecultuur tot een Amerikaans massaproduct transformeerde door haar aan te lengen met melk en suiker. Starbucks’ marketing gaat uit van de aantrekkingskracht van de koffiehuiservaring. Kranten suggereren dat je er kunt lezen, er liggen folders over koffie en een bewust gecreëerde sfeer van grootstedelijkheid zorgt ervoor dat de met koffie aangelengde warme melk à raison van 3 tot 4 dollar per beker in onvoorstelbare hoeveelheden over de toonbank gaat.

Wat mensen er nu bindt is consumptie, niet conversatie. Deze koffiehuizen zijn een voorbeeld geworden van wat de Franse antropoloog Marc Augé een ‘non-place’ noemt, een contextloze ruimte. Starbucks heeft zijn bezoekers tot willige consumenten gedomesticeerd. “In de hygiënische, vermelkte vorm van deze koffieketen”, zo besluit Ellis zijn boek, “is het koffiehuis niet meer een plaats voor afwijkende meningen en opstandigheid. Dat is hun winst, maar ons verlies.”

Eerder verschenen in NRC Handelsblad (25 februari 2005) en op Maartendoorman.nl


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.