"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Waarom we niet bang hoeven te zijn voor kernenergie. De emoties & de feiten

Maandag, 14 november, 2022

Geschreven door: Marco Visscher
Artikel door: Rijkert Knoppers

Boek van voorstander van kernenergie overtuigt niet

[Recensie] Een uitgebreide geschiedschrijving over kernwapens en kernenergie, zo valt in één zin het nieuwste boek van Marco Visscher samen te vatten. Een geschiedenis die in feite begon met de nucleaire kettingreactie, die de 35-jarige Hongaarse natuurkundige Leó Szilárd tijdens een wandeling in het centrum van Londen in september 1933 bedacht. Van begin af aan was het duidelijk dat deze nieuwe techniek zou dienen voor de ontwikkeling van een atoombom. Szilárd nam al snel contact op met zijn oude vriend Albert Einstein, om te bewerkstelligen dat Amerika eerder dan Duitsland erin zou slagen om een atoombom te ontwikkelen, waarmee de Tweede Wereldoorlog voorspoedig tot een einde zou kunnen komen. Het idee, dat het mogelijk zou zijn om met behulp van kernsplijting elektriciteit te produceren ontstond pas in 1953.

Vervolgens beschrijft de in milieu en energie gespecialiseerde freelancejournalist Visscher met de nodige uitstapjes en uitweidingen de boeiende geschiedenis van wat hij een ‘onbegrepen energiebron’ noemt. “Wanneer het over kernenergie ging, praatten voor- en tegenstanders volledig langs elkaar heen,” aldus Visscher. “Het ene kamp vond kernenergie schoon, veilig en noodzakelijk, het andere kamp vond het vies, gevaarlijk en onnodig.” Diverse spraakmakende deskundigen passeren de revue, waaronder de natuurkundige C. P. Snow, de econoom E.F. Schumacher en bijvoorbeeld de Amerikaanse energiespecialist Amory Lovins.

Hiroshima
Maar ook de Nederlandse kennismaking met kernenergie komt aan de orde. De bouw van de kerncentrale in Borssele, de werkgroep van Jannie Möller, de Vereniging Milieudefensie en bijvoorbeeld de ‘brede maatschappelijke discussie’ uit 1985, waarbij gedurende drie jaar de eventuele bouw van nieuwe kerncentrales op de agenda stond.
Het is een vlot geschreven verhaal, maar soms lijkt een nuchtere weergave van de feiten door een al te populaire aanpak te ontbreken. Zo lezen we hoe Paul Tibbets, een 29-jarige piloot, op 6 augustus 1945 met zijn B-29 bommenwerper onderweg is naar Japan, om een einde te maken aan de oorlog. Even over acht nadert Tibbets het doel, de Aioi-brug in Hiroshima, waarboven hij even later de atoombom zal laten vallen. Minstens zeventigduizend mensen zullen bij dit bombardement het leven verliezen. Lezen we iets over hoe Tibbets zijn handeling emotioneel ervaart? Beseft hij dat hij verantwoordelijk is voor zo’n enorm aantal doden? Welnee! Het enige persoonlijke wat we van hem te weten komen is dat hij die ochtend bij het ontbijt ei en ananasbeignets had gegeten! Is deze informatie relevant? Is deze kennis misschien zelfs niet totaal misplaatst? Irritant?

Het boek verliest helemaal zijn geloofwaardigheid, wanneer Visscher zijn mening over diverse aspecten van kernenergie gaat geven. Om te beginnen is het een gemiste kans dat de opvatting van de hierboven genoemde Amory Lovins over kernenergie niet aan bod komt. Lovins’ sterke argument, sinds ruim tien jaar herhaaldelijk naar voren gebracht, is dat kerncentrales intermitterend zijn, in de zin dat ze soms onverwachts uitvallen. In de Verenigde Staten was bijvoorbeeld rond 2009 21 procent van de 132 gebouwde kerncentrales voortijdig gesloten vanwege betrouwbaarheids- of kostenproblemen. Wat zou Visscher hier tegen in te brengen hebben?

Boekenkrant

En dan de bagatelliserende manier waarop de gevaren van ioniserende straling aan de orde komen. Zo lezen we dat er overal straling is, onder meer uit de gemetselde muren van de eigen woning. Dat zou dan bijvoorbeeld om radioactieve straling gaan, afkomstig van de oerknal. “Aan het eind van iedere dag hebben we weer een paar radioactieve stoffen binnen gekregen,” zo schetst Visscher de situatie.

Blootstelling
Heeft de man hierbij wel een gevoel voor verhoudingen? Is deze in de natuur aanwezige ioniserende straling wel te vergelijken met de mogelijke straling van kerncentrales? Wat buiten beschouwing blijft, is dat de eventuele schade door straling alles te maken heeft met de intensiteit van de blootstelling. Maar nee. “Het lichaam kan goed omgaan met straling,” aldus een van de conclusies. En: “blootstelling aan ioniserende straling leidt slechts in hoogst uitzonderlijke situaties tot ziekte of de dood.” Zou de opstelling van de Nederlandse overheid dan totaal misplaatst zijn, die op internet waarschuwt: “ioniserende straling kan weefsel en DNA beschadigen. Daardoor neemt bij verhoogde blootstelling de kans op gezondheidsschade toe, zoals het ontstaan van kanker.” Terwijl bijvoorbeeld ook de Europese Gemeenschap waarschuwt: “U mag nooit radioactieve materialen controleren of bemonsteren, tenzij u hiertoe speciaal bent opgeleid en bevoegd bent.” Zijn deze waarschuwingen overbodig, als het lichaam toch goed met straling kan omgaan? Hoe valt dan bijvoorbeeld te verklaren dat een gebied van ongeveer 282.700 hectare sinds het ongeluk met de kerncentrale Tsjernobyl in 1986 verboden gebied is vanwege de hoge radioactiviteit?  

Een ander onderwerp, waar het boek gemakkelijk over heen walst, is het afvalprobleem. Visscher noemt ter relativering dat de kerncentrale bij Borssele jaarlijks niet meer dan een koelkast vol radioactief afval zou produceren. Zelfs al zou dit zo weinig zou zijn, het gaat er vervolgens toch om wat er met dat spul in de opslagfase gebeurt. “De opslag van kernafval in het Duitse Asse (Nedersaksen) blijft problemen veroorzaken,” lezen we in een artikel van Duitslandweb van augustus 2019, dat even verder vervolgt met de constatering dat in de voormalige zoutmijn in de jaren zestig en zeventig zo’n 126.000 ton aan radioactief afval ligt opgeslagen. “De plek kampt met veel problemen. Zo lekt er sinds 1988 water in de opslagplaats.” Maar over de problemen bij de zoutmijn bij Asse lezen we niets in dit boek. Daar staat wel dat de radioactiviteit in kernafval volgens een natuurlijk proces afneemt en uiteindelijk verdwijnt. Deze vage formulering stelt weinig gerust, want wat is ‘uiteindelijk’ in dit verband? Duizend jaar? En zo filosofeert Visscher maar door, van de ene misplaatste relativering naar de volgende halve waarheid. ‘Oeps!’ zo luidt de titel van het tweede deel van dit boek. Het zou ook een zeer toepasselijke titel voor het complete boek kunnen zijn.

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow

Boeken van deze Auteur: