"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

"Wij weten niets van hun lot"

Woensdag, 20 mei, 2020

Geschreven door: Onbekend
Artikel door: Evert van der Veen

Wat wisten Nederlanders van de shoa?

De titel van dit boek is ontleend aan een dagboekfragment van de Jodin Etty Hillesum, die in haar dagboek schreef tot ze in september 1943 vanaf Westerbork naar Auschwitz werd gedeporteerd en gaat om “de vraag of we het gewuszt haben”. De auteur, docent geschiedenis aan de universiteit in Leiden, staat stil bij de “verzetsmythe” dat heel Nederland anti-duits was en lijdelijk verzet pleegde. Het boek De ondergang van Presser en het proces van Eichmann hebben ons in de jaren 60 de ogen geopend voor de harde werkelijkheid van de Holocaust.

In hoofdstuk 1 beschrijft Van der Boom de geschiedenis van de Holocaust waarbij de nadruk valt op gebeurtenissen in de nazi-periode die een snelle en harde escalatie laten zien met gevolgen die niemand vooraf kon voorzien: “De populaire gedachte dat ‘wie wist wat er in Duitsland in de jaren dertig gebeurde’ of ‘wat Hitler in Mein Kampf had geschreven’ op zijn klompen kon aanvoelen waar dat allemaal zou eindigen, is onhoudbaar”, pagina 40.

De eerste verhalen over wat zich in concentratiekampen afspeelt, komen eind 1941 naar buiten en worden in talloze voorbeelden zichtbaar. Van der Boom concludeert dan ook: “Dat de Duitsers bezig waren met een Europa- brede, moorddadige anti-Joodse campagne was eind 1942 dus bekend”, pagina 52. In december 1942 brachten Groot Brittannië en de Verenigde Staten een verklaring over de Holocaust uit waarin zij deze krachtig veroordelen.

Het is achteraf moeilijk vast te stellen wat gewone Duitsers destijds wisten. Van der Boom citeert de Britse historicus Ian Kershaw die in 2008 zegt: “Of de passiviteit van de meerderheid morele onverschilligheid weerspiegelt, een slecht geweten, verdringing van ongemakkelijke kennis, angst voor de gevolgen of stilzwijgende instemming, lijkt me, eerlijk gezegd, onmogelijk vast te stellen”, pagina 91. Het lijkt misschien een ondoorzichtige mengeling van al deze veronderstellingen die een uitgesproken oordeel onmogelijk maken.

Boekenkrant

Van der Boom haalt De Jong aan die in de vorige eeuw lang dé gezaghebbende historicus aangaande de Tweede Wereldoorlog was en zegt dat “verreweg de meeste mensen” zich de Holocaust niet hadden kunnen voorstellen.

Het ‘weten’ dat in dit boek centraal staat, ontleedt de auteur in de aspecten stemming, kennis en gedrag. Hij heeft duizenden dagboeken geraadpleegd en daarvan 450 nader bekeken; hiervan zijn vervolgens 164 geselecteerd. Van deze 164 dagboeken zijn er 53 van Joden. In verhouding een (te) hoog aantal geeft Van der Boom toe. Hij hoopt via deze dagboeken een beeld te krijgen van hoe mensen de tijd waarin zij leefden, hebben ervaren en wat zij dachten over het lot van de Joden.

Van der Boom tekent de sfeer van die tijd en peilt de stemming onder de bevolking. Joden waren ‘anders’ en werden zeker niet in alle opzichten probleemloos geaccepteerd. Toch hadden zij hun eigen plaats in de samenleving. De Februaristaking van 1941 is een brede uiting van protest en na de invoering van de ster merken veel Joden dat zij op een nadrukkelijk vriendelijke manier worden gegroet. Toch werd hun geleidelijke uitsluiting onvoldoende onderkend; deze verloopt dan ook in verradelijk kleine stapjes die op zich allemaal niet zo ingrijpend lijken maar in hun totaliteit wel een angstaanjagende achterliggende gedachte laten zien.

Van der Boom ziet het lot van de Joden in de eerste jaren niet als hét probleem waar Nederlanders mee worstelen: “Wanneer je de tienduizenden pagina’s aan oorlogsboeken aan een kwantitatieve tekstanalyse zou onderwerpen – hetgeen helaas ondoenlijk is – zou daaruit vermoedelijk blijken dat tijdens de eerste twee bezettingsjaren verreweg de meeste woorden werden vuilgemaakt aan drie onderwerpen: het Duitse gezag, het oorlogsverloop en de schaarste. Vergeleken daarmee was de Jodenvervolging voor veel niet-Joodse dagboekschrijvers een onderwerp van het tweede garnituur”, pagina 179.

Naarmate de onderdrukking toenam en er meer razzia’s plaatsvonden, Joden gingen onderduiken, veranderde dit beeld en Van der Boom zegt dan ook: “Zonder twijfel werd de grote meerderheid van de Nederlanders geconfronteerd met de deportaties: uit eigen waarneming, of uit de overal circulerende verhalen”, pagina 204. Zoals bekend kregen de Duitsers medewerking van het Nederlandse bestuur, de spoorwegen en de politie. Hieraan zijn recent ook boeken gewijd die hun rol nader belichten.

Van der Boom stelt dat er voor en ook wel tijdens de oorlog zeker anti-joods sentiment was in ons land maar: “woede was de regel” toen mensen zagen wat er met de Joden gebeurde. Een machteloze woede waarschijnlijk want de meeste mensen durfden of konden deze niet in verzetsdaden omzetten.

De auteur gaat in op de brieven en verhalen uit de concentratiekampen waarvan velen zich afvroegen of ze dit moesten geloven. Ook het aantal mensen dat hiermee werd bereikt, was beperkt. Het beeld van de tewerkstelling was toch vaak bepalend, al hadden mensen ook hun vraagtekens. Men besefte waarschijnlijk niet dat de Holocaust steeds meer een structureel lot werd en deel uitmaakte van de nazistische strategie om Joden uit te roeien.

Van der Boom laat vele schrijvers van dagboeken aan het woord en de citaten spreken in uiteenlopende mate over de toenmalige tijd en het lot van Joden. Eén spreekt over “buitengewoon hardnekkige” geruchten en dat lijkt toch wel een treffende samenvatting van die tijd te zijn. Een ander zegt dat “er dingen gebeuren, waarvan een gewoon mensch geen begrip heeft”, pagina 310. De aanduidingen van de Holocaust zijn in het algemeen dan ook vaag, getuigen van te weinig feitenkennis maar uiten wel verdriet, angst, medeleven en grote zorg over het lot van afgevoerde Joden.

Concreet en aangrijpend is wat Van der Boom vertelt over een Leidse studente die betrokken was bij het onderzoeksproject. Toen het dagboek dat zij las abrupt ophield, ging zij googelen op dit gezin en kreeg na een paar minuten als antwoord dat ze in Auschwitz waren vermoord. “Ik zat te huilen achter mijn computer”, zei ze. Hier komt de bittere werkelijkheid dichtbij en wordt de lezer geraakt. Hoe ver de dagboeken in de tijd van ons afstaan, hoe onduidelijk de historische context ook mag zijn, dít is wat er met de meeste Joden gebeurde.

Etty Hillesum schrijft in haar dagboek: “Het gaat om onze ondergang en onze vernietiging, daarover hoeft men zich geen enkele illusie meer te maken”, pagina 323. Zo zijn er nog enkele citaten waaruit het weten van de Holocaust in algemene bewoordingen blijkt. Van der Boom stelt dan ook: “De gewone Nederlander kon zich de genocidale intentie van de Duitsers wel voorstellen, maar niet de genocidale methode; wel het doel, niet het middel”, pagina 373. Men doorzag de Duitse leugen maar kende de waarheid niet. De onvoorstelbaarheid dat mensen hiertoe in staat zouden zijn, was té groot. Zoals een dagboekschrijver met nadruk zegt: “niemand kón dát gelooven!”, pagina 382.

Van der Boom eindigt zijn boek dan ook met de conclusie: “De gewone Nederlander wíst niets over het lot van de Joden. Maar hij vermoedde, veronderstelde, vreesde wel iets. Hij bezat geen zekerheid, maar wel een verwachting”, pagina 386.

Dit intrigerende boek probeert bij mensen van toen te komen en laat iets zien van hun gedachten en daaruit voortvloeiende houding. Het is geen excuus voor hun houding maar laat mensen zoveel mogelijk zélf aan het woord.

Dit boek verscheen voor het eerst in 2012 en won toen de Libris Geschiedenisprijs. In het eerste jaar beleefde het boek 5 drukken, hetgeen iets zegt over de belangstelling die er destijds was voor dit onderwerp dat past in onze tijd waarin we steeds meer ontdekken dat de werkelijkheid van de oorlog gecompliceerder was dan we aanvankelijk dachten.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles