"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Recensie: Wittgenstein and Literary Studies

Zondag, 24 september, 2023

Geschreven door: John Gibson
Artikel door: Karl van Heijster

Literatuur lezen met Wittgenstein

Ludwig Wittgenstein (1889 – 1951) wordt gezien als een van de grootste filosofen van de twintigste eeuw. Hij was één van de belangrijkste aanstichters van de ’talige wending’ in de filosofie, de notie dat taal een belangrijk thema voor de filosofie vormt en dat onderzoek naar taal ons kan helpen filosofische problemen op te lossen. In de loop der jaren zijn er academische bibliotheken volgeschreven over onderwerpen waar Wittgenstein zich mee bezighield: logica, de relatie tussen taal en werkelijkheid, het volgen van regels, de manier waarop we over ons mentale leven spreken. Tal van filosofen hebben zijn filosofische aanpak bovendien toegepast op onderwerpen waar Wittgenstein zelf minder uitgesproken over was.

Literatuurwetenschap
Ondanks dat literatuur een bij uitstek talig verschijnsel is, heeft de academische literatuurwetenschap Wittgenstein, in tegenstelling tot een Derrida of Foucault, nog niet uitgebreid omarmd. Wittgenstein and Literary Studies, geredigeerd door Robert Chodat en John Gibson, toont in negen essays wat de studie van literatuur daaraan heeft gemist. De hoofdstukken lopen uiteen van een uiteenzetting over de invloed van Wittgensteins werk en leven op romanciers uit de 20e eeuw (Writing after Wittgenstein, Michael LaMahieu) tot een onderzoek naar de manier waarop fictie ons kan helpen filosofie te bedrijven (Storied Thoughts: Wittgenstein and the Reaches of Fiction, Magdalena Ostas).

Bijzonder interessant zijn de inzichten die Wittgensteins denken biedt op het idee van literatuurstudie als wetenschap, en de vraag hoe de methode van die wetenschap er dan uit zou (moeten) zien. Chodat (Appreciating Material: Criticism, Science, and the Very Idea of Method) zelf is er duidelijk over: literatuurstudie is geen objectieve wetenschap zoals de natuurkunde, en pogingen om deze objectiever te maken, bijvoorbeeld met behulp van big data, worden geplaagd door conceptuele vraagstukken. Immers, om de opkomst (en ondergang?) van de roman met big data te onderzoeken, zou je een eenduidig concept van “roman” moeten hanteren. Maar wat literatuurwetenschappers nu juist beter weten dan wie dan ook, is dat de roman enorm veel verschijningsvormen kent, dat deze zich continu opnieuw uitvindt. En dat inzicht wordt gedestilleerd uit onderzoek naar individuele romans en hun unieke kwaliteiten. (Een soortgelijk punt maakt Hannah Vandegrift Eldridge met betrekking tot lyriek in Wittgenstein and Lyric.) In haar waardering voor het individuele geval toont de literatuurwetenschap zich bij uitstek Wittgensteiniaans.

Kracht
Maar als literatuurstudie niet objectief is zoals de natuurwetenschappen, waarin ligt dan haar waarde? Die vraag roept Toril Moi op in A Wittgensteinian Phenomenology of Criticism. Ook hier speelt het individu een centrale rol. Literatuurwetenschappers brengen hun persoonlijke, diepgewortelde vragen mee wanneer zij een tekst proberen te analyseren. Het proberen te beantwoorden van die vragen met behulp van een literaire tekst is literatuurwetenschap. Die subjectiviteit is geen zwakte, maar een kracht. Ze trekt een vergelijking met Wittgensteins persoonlijke, therapeutische opvatting van filosofie. Uit het feit dat de filosoof geplaagd wordt door een misvatting die voortkomt uit de taal, volgt niet dat de ontzenuwing daarvan alleen waarde heeft voor de filosoof. Wanneer de filosofie c.q. de literatuurwetenschap haar werk heeft gedaan, is er op basis van die persoonlijke vragen een algemeen inzicht verkregen.

Geschiedenis Magazine

Toch gaat Mois vergelijking met Wittgensteins opvatting van filosofie niet helemaal op. Het is waar dat de filosoof zijn werk als therapeutisch zag, en daarmee op een diepgaande manier persoonlijk. Maar de oorsprong van onze filosofische vragen is wel degelijk objectief: de problemen komen voort uit beelden die zijn gecodeerd in onze taal. Denk aan de metafoor ‘binnen en buiten’ als het op onze mentale toestanden en daarmee corresponderend gedrag aankomt. Haar fenomenologie van de kritiek is een stap voorwaarts ten opzichte van de bij tijden algoritmische aandoende methode van de “kritische lezing”, maar kan een vrijblijvendheid worden verweten die niet ten deel valt aan Wittgensteins filosofie. 

Die kritiek vormt uiteraard geen verwerping van het project dat de literatuurwetenschappers in Wittgenstein and Literary Studies verenigt, namelijk het bij elkaar brengen van de Wittgensteinse filosofie en literatuurwetenschap. Integendeel, hun essays vormen stuk voor stuk prikkelende voorbeelden van manieren waarop zijn filosofie een nieuw licht kan werpen op verschillende onderwerpen in het vakgebied. Maar waar Wittgenstein zichzelf tot doel had gesteld de vlieg de weg te wijzen uit het vliegenglas, biedt literatuur – en ook literatuurwetenschap – de lezer juist een plek waar deze maar wat graag steeds opnieuw verdwaalt.

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow