"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Writers as Public Intellectuals

Zondag, 20 november, 2016

Geschreven door: Odile Heynders
Artikel door: Frans Ruiter

De intellectueel als gevierde publieke persoonlijkheid op de media-kermis

[Recensie] Wat is een intellectueel? Er zijn al heel wat uiteenlopende antwoorden gegeven op deze vraag, maar het blijft een notoir moeilijk grijpbare categorie, juist omdat een intellectueel zich bij uitstek bemoeit met zaken die haar niet aangaan (volgens een beroemde bon mot van Sartre), waardoor ze niet makkelijk in een hokje te plaatsen is.[1]

Maar volgens de gangbare opvatting is dat meteen ook de kwintessens: een intellectueel is iemand die consequent haar boekje te buiten gaat. Dat maakt haar op voorhand ‘onverantwoordelijk’, want zij is geen erkende deskundige op het terrein waarover ze zich uitspreekt. Toch heeft ze als ‘buitenstaander’ een zekere autoriteit: het is geen oppervlakkige borrelpraat die de intellectueel debiteert. Ze heeft zich meestal hartstochtelijk verdiept in de zaak waarmee ze zich bemoeit, ze is er een ‘intellectueel’ engagement mee aangegaan, ze is erdoor ‘gegrepen’.[2] De ongevraagde bemoeienis mag onverantwoordelijk zijn, ze is daarmee niet zonder pretentie. Vaak wordt er gesproken vanuit een hogere verantwoordelijkheid, of zelfs een hyperverantwoordelijkheid.[3] Ze spreekt vanuit de illusie van een wereld waarin universele waarden de overhand zouden krijgen, zoals Bernard-Henri Lévy het zo mooi formuleert.[4] Die ongehoorde pretentie maakt de intellectuelen tegelijk ook omstreden (‘Wat denken ze wel?’) en in potentie gevaarlijk elitair, zoals John Carey in diens nog steeds lezenswaardige, zij het niet onomstreden The Intellectuals and the Masses (1992) en recenter Mark Lilla in The Reckless Mind: Intellectuals in Politics (2001) hebben laten zien.

Intellectuele rocksterstatus

Met bovenstaande karakterisering heb ik een tamelijk klassiek beeld van de intellectueel geschetst, een beeld dat om allerlei redenen niet meer goed past op de hedendaagse situatie, aldus Odile Heynders. In Writers as Public Intellectuals. Literature, Celebrity, Democracy (2016) onderzoekt ze de veranderde positie van de publieke intellectueel in het hedendaagse politiek- en medialandschap.

Boekenkrant

Het boek opent met een algemene beschouwing over de transformatie van de publieke intellectueel in de loop van de afgelopen decennia. Heynders is nogal terughoudend met het geven van een scherpe omschrijving van wat zij onder een intellectueel verstaat. Dat is soms wel een beetje verwarrend. Zo opent zij haar betoog met een beschouwing over de intellectuele rocksterstatus die Thomas Piketty na de publicatie van Kapitaal in de twintigste eeuw (2014) verwierf. Dat Piketty een geleerd academicus is (en daarmee een intellectueel genoemd kan worden) staat natuurlijk buiten kijf. Maar het is welbeschouwd vooral een deskundige die zijn specifieke en complexe kennis voor een groot publiek toegankelijk wist te maken en op basis daarvan actief in het publieke debat heeft geïntervenieerd. Een typisch voorbeeld van geslaagde kennisvalorisatie zouden we dat kunnen noemen. Zo voert Heynders ook wetenschappers als Richard Dawkins en Stephen Hawking als intellectuelen op, terwijl ik die eerder als succesvolle populairwetenschappelijke auteurs zou bestempelen. Kennisvalorisatie en popularisering van wetenschappelijke kennis is toch weer een heel ander type publieke activiteit dan de interventies van ‘literaire intellectuelen’, waar Heynders zich in de rest van haar betoog op richt.

Julien Benda

In haar inleiding laat Heynders heel beknopt een aantal invloedrijke beschouwingen over de intellectueel de revue passeren. Julien Benda plaatste in zijn beroemde La Trahison des Clercs (1927) de intellectueel tegenover de klerk. De klerk is een valse schijngestalte van de intellectueel, iemand die zich niet door de ratio laat leiden, maar zich voor het karretje van bepaalde beperkte politieke belangen laat spannen en het onafhankelijke en universele uit het oog verliest (of verraadt dus). Een halve eeuw later was het met dat geloof in dat rationele en universele echter gedaan.Volgens Michel Foucault kon deze ‘algemene intellectueel’ haar pretenties niet langer waarmaken. Zij kon niet meer claimen uit naam van alle mensen te schrijven of te spreken. In zijn ogen waren er alleen nog maar ‘gespecialiseerde intellectuelen’, woordvoersters voor duidelijk afgebakende domeinen van sociale activiteit, waarmee hij Benda’s tegenstelling tussen klerk en intellectueel danig problematiseerde.

De Italiaanse marxist Antonio Gramsci nam al eerder eveneens afstand van Benda (van wie hij min of meer een tijdgenoot was, maar Gramsci’s invloed deed zich pas later gelden) door zijn ideale ‘organische intellectueel’ af te zetten tegen de traditionele intellectueel. De organische intellectueel is, anders dan de onafhankelijke van Benda, juist volop embedded, of beter gezegd: geworteld in een bepaalde sociale groep of klasse. En Zygmunt Bauman ziet de taak van de intellectueel in de postmoderne tijd vooral in haar rol als interpretator, anders dan de modernistische intellectueel die zich als een legislator (wetgever) opstelt, iemand die het nog mogelijk acht vanuit een zekere universele positie een (bindend) oordeel over een kwestie uit te spreken. Een legislator is met andere woorden iemand die over een final vocabulary beschikt, om met Rorty te spreken. Rorty’s ironicus (dat is iemand die zo haar twijfels heeft over een enkele final vocabulary en meerdere vocabularies bezigt) is nauw verwant aan de interpreterende intellectueel van Bauman. Dit is al met al een heel palet aan karakteriseringen van de intellectueel die Heynders de revue laat passeren en ze zijn ook beslist niet allemaal met elkaar te verenigen. De ‘geëngageerde’ organische intellectueel van Gramsci lijkt bijvoorbeeld moeilijk te verzoenen met de relativerende positie die Bauman en Rorty voorstaan (alhoewel Bauman in zijn jeugd grote bewondering voor Gramsci had). Heynders veegt al die verschillen een beetje onder het tapijt: ze ziet die uiteenlopende karakteriseringen als typerend voor een bepaalde historische constellatie. Je zou er echter ook een aanzet voor een meer algemene taxonomie van de intellectueel in kunnen zien, waarbij de verschillende verschijningsvormen in beginsel in elke historische constellatie kunnen opduiken. Dat is volgens mij ook wat Heynders in haar boek feitelijk doet, wat op te maken is uit de heel uiteenlopende soorten intellectuelen die ze voor haar casussen heeft geselecteerd.

Avantgardistisch instinct

Heynders verwijst ook, half instemmend, naar Bourdieu en Habermas. Bourdieu zag de intellectueel als een paradoxaal wezen, die juist vanuit zijn autonomie (en het prestige die dat meebracht) kon interveniëren in het politieke debat. Habermas ziet de intellectueel als een ‘early warning system’, iemand met avantgardistisch instinct voor wat op een bepaald moment urgent is en met voldoende verbeelding om alternatieven te kunnen zien, iemand die op die manier de vicieuze cirkel van conventionele posities en opinies kan doorbreken en zo het debat weer een nieuwe impuls geeft. Overigens hebben zowel Bourdieu als Habermas een sombere kijk op de overlevingskansen van de intellectueel in het huidige versplinterde medialandschap van televisie, internet en social media, waarbij alles tot soundbites en entertainment wordt gereduceerd en waar filters op de informatiestroom verdwenen lijken zodat het publiek geen mogelijkheid heeft de relevantie van verschillende opinies te beoordelen. Daar is Heynders het faliekant mee oneens: ze vindt een dergelijke kritiek getuigen van nostalgie, een idealisering van hoe het was en vooral een onderwaardering van de huidige situatie. De publieke intellectueel is volgens haar nog steeds springlevend, maar heeft haar ‘performance’ wel grondig aan het nieuwe mediale biotoop moeten aanpassen: “The alleged decline of public intellectual intervention has more to do with a transformation of rhetorical strategies rather than with a lack of insight, courage or influence.” (4) Die transformatie van de retorische strategieën zit hem er dan met name in dat de hedendaagse intellectueel al lang niet meer voornamelijk via het gedrukte woord communiceert, maar op verschillende mediaplatforms actief is, en vooral ook interactief, en zelfs niet altijd even scherp valt te onderscheiden van het publiek waar ze zich op richt als iemand met een speciale inbreng en positie. Dat maakt haar autoriteit wankel en in haar meest extreme vorm is de intellectueel verworden tot een ‘collision point’ zoals Paul Berman het noemt. (Berman 2010) Dit impliceert dat verschillende publieken hun eigen ideeën op de intellectueel projecteren. Heynders:

“The public intellectual thus becomes a sort of empty vessel for publics to inhabit with their own ideas. (…) Rumours and insinuations can turn polemics into nasty debates resulting in sceptical judgements and spectacle, in which intellectual assumption and rational arguments seem to have disappeared completely.” (5-6)

Als de stem van de intellectueel in het multimediale spektakel dat de naam van debat draagt überhaupt nog hoorbaar is, is zij met name een mikpunt om honend de vloer mee aan te vegen. We maken dit natuurlijk dagelijks mee en het heeft verregaande consequenties voor de publieke ruimte waar politiekemeningsvorming plaatsvindt en voor de rol van de intellectueel daarin. Heynders’ eerdere opmerking dat het bij de hedendaagse intellectuelen vooral om een veranderde retorische strategie gaat en niet om een gebrek aan invloed, staat wel een beetje op gespannen voet met deze wat wrange observatie van Berman over de intellectueel als ‘collision point’.

Om toch iets van een onderscheidende zichtbaarheid en een vorm van autoriteit te verwerven moeten intellectuelen zich, aldus Heynders, steeds meer als celebrities gedragen, als gevierde publieke persoonlijkheden, zoals pop-, tv- en filmsterren. Een celebrity is iemand die volop zichtbaar is in de media, zij leeft in (of voor) de schijnwerpers en in de regelloze arena van de social media, zij is iemand die de theatrale performance niet schuwt, en die zichzelf al doende als een ‘persona’ stileert, en last but not least: wier privéleven ook volop in de strijd geworpen wordt. Dat geldt dus volgens Heynders ook allemaal voor de moderne intellectuelen, voor de een misschien wat meer dan voor de ander, maar het spel moet gespeeld worden. Ze maken gebruik van ‘beroemdheidsstrategieën’ om aandacht voor hun boodschap te trekken. Heynders munt voor deze hybride tussen intellectueel en beroemdheid de term celebrity intellectual of media intellectual. Bij de celebrity intellectual is de grens tussen entertainment en het intellectuele fluïde geworden.

Literaire auteurs

In de rest van haar studie presenteert Heynders in zeven casestudies een bonte stoet aan intellectuelen. Heynders richt zich daarbij op literaire auteurs, want het zijn literaire auteurs die nog steeds de motor zijn van de ‘public intellectual activity’, zo is haar claim. (20) Literatuur levert namelijk (of kennelijk) “a set of strategies and devices for the communication of rational ideas”. (20) Het bevreemdt enigszins dat literatuur hier zo nauw met rationele ideeën in verband wordt gebracht: dat is op zijn zachtst gezegd nogal contra-intuïtief, en het wordt verder ook niet toegelicht door Heynders.

Ze begint haar reeks casestudies met de meest traditionele intellectueel, de echte transnationale man of letters Hans Magnus Enzensberger, om te eindigen bij Elif Shafak, die als Turkse-Engelse weer op een heel andere manier transnationaal is en zich zeer nadrukkelijk in de social media manifesteert, en zich daarbij ook weinig gelegen laat liggen aan de grenzen tussen highbrow- en lowbrowliteratuur.

Tussen deze uitersten zijn hoofdstukken gewijd aan achtereenvolgens: Dubravka Ugrešić en Slavenka Drakulić, twee schrijfsters uit voormalig Joegoslavië, die weigeren als spreekbuis voor de nieuwgevormde naties te fungeren, en nu tegen wil en dank min of meer stateloze schrijvers zijn; Bernard-Henri Lévy, beroemdheid, filosoof en activist, bij wie Heynders vooral zijn succesvolle bemoeienis op hoog politiek niveau met betrekking tot het westerse ingrijpen in Libië aan de orde stelt; Ayaan Hirsi Ali, politiek activist voor vrouwenrechten binnen de islam, die uitgroeit tot een wereldberoemde intellectueel en haar politieke standpunt met gedetailleerde beschrijvingen van haar persoonlijke leven onderbouwt; David van Reybrouck en Geert van Istendael, kritische volgers van de democratie in België, dat ze beschouwen als een politieke proeftuin van Europa; Hamad Abdel-Samad, een Duitse intellectueel met een islamitische achtergrond die ontregelende satirische televisieprogramma’s maakt samen met de Joodse intellectueel Henryk M. Broder.

Het boek van Heynders geeft veel stof tot nadenken over de hedendaagse positie van de intellectueel. Of ze helemaal overtuigt met haar stelling dat de celebrity-intellectueel in de snel veranderende politieke en mediale context nog even vitaal en invloedrijk is als de traditionele intellectueel van weleer, daarover kan men zijn twijfels hebben. Maar deze rijk gedocumenteerde studie is in ieder geval een uitstekend begin om daar een echt intellectueel debat over te voeren.

Eerder verschenen in Vooys

Literatuur

  • Berman, P., The Flight of the Intellectuals, New York 2010.
  • Derrida, J., Passion: ‘An oblique Offering’. In: Jacques Derrida, On the Name, Stanford 1995: 1-31.
  • Van Oudvorst, A.F., De verbeelding van de intellectuelen, Amsterdam 1991.
  • Rorty, R., Contingency, Irony and Solidarity, Cambridge 1989.
  • Vande Veire, F., Het onmenselijke doorslikken: de hyperbolische verantwoordelijkheid van de intellectueel. In: Frank Vande Veire, Neem en eet, dit is je lichaam. Fascinatie en intimidatie in de hedendaagse cultuur, Amsterdam 2005: 337-369.

Noten

[1] In navolging van Richard Rorty, die zijn ironicus als een zij opvoert, zal ik hier de intellectueel, die sterk aan de ironicus verwant is, ook met zij aanduiden. Een ironicus is volgens Rorty iemand die geen enkele “vocabulary” als finaal ziet, ook niet haar eigen. Het is iemand die de eigen positie voortdurend relativeert en niet als het laatste woord ziet, iemand die niet de Wet en de Macht (de Phallus) vertegenwoordigt, maar juist gevoelig/empathisch is voor alternatieve “vocabularies”; eigenschappen die over het algemeen meer vrouwelijk geconnoteerd zijn dan mannelijk. (Rorty 1989: 73-95)

[2] Volgens Frank Vande Veire is de intellectuele belangstelling een vorm van ‘gegrepenheid’ of ‘door een vraag aangesproken worden’. (Vande Veire 2005: 337-369)

[3] Aldus Vande Veire in navolging van Derrida. (Derrida 1995: 1-31)

[4] Ik haal de formuleringen van Sartre en Lévy uit het standaardwerk van A.F. van Oudvorst, De verbeelding van de intellectuelen. (1991: 17)


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.