"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Boekfragment: Waar kleur is, is leven

Vrijdag, 8 maart, 2024

Geschreven door: Tineke Hendriks
Artikel door: n.v.t.

Roman over kunstenares Bep Rietveld

Haar vader achter de naaimachine met een korenbloemblauwe lap. Dat was het eerste beeld dat in haar opkwam als ze aan haar kinderjaren dacht.
Ze was bijna zes en vader maakte een jurk voor haar verjaardag. Ze stond er met haar neus bovenop toen hij de korenbloemblauwe stof dubbelvouwde en er een gat in knipte. ‘Voor je hoofd,’ zei hij.
Hij legde de lap op de naaimachine en draaide het handvat van het wiel. Tikkerdetikkertik, razendsnel prikte de naald door de stof. Ze mocht voorzichtig trekken aan de lap die tevoorschijn gleed. Vader knipte de draad los. ‘En nu passen.’ Beppie hield haar adem in toen hij de jurk over haar hoofd trok en met toegeknepen ogen keek hoe die om haar heen viel. Hij stak er een paar spelden in en hielp haar met uittrekken. ‘Denk om de spelden.’ Hij legde de jurk opnieuw op de machine, zijn ene hand aan het wiel, zijn andere hand stuurde de stof.
Vaders handen konden alles maken: papieren bootjes en stoeltjes, een poppenbedje van een overgeschoten plankje en wat latjes en nu dus een jurk, op de zwarte machine met de gouden bloemslingers.

Klitten
Toen ze hem voor de tweede keer paste, was vader tevreden. Met een zwart koord snoerde hij de jurk om haar buik. Ze vlijde zich tegen hem aan. Hij duwde haar zachtjes weg. ‘We zijn nog niet klaar, Beppie. Je haar nog. Wacht, ik pak een schaar.’ Hij zette haar op een kruk, trok haar witte strik los en kamde haar haar aan alle kanten strak naar beneden. Met gesloten ogen en huiverend van verwachting voelde ze de koude schaar langs haar voorhoofd glijden, in haar nek en boven haar oren. Door haar wimpers zag ze donkere plukken vallen, ze had dezelfde haarkleur als vader. Je kon zien dat ze bij elkaar hoorden.
Haar oren en haar kale nek kriebelden. Nog een paar knippen met de schaar en een kam die moeiteloos door haar haar ging. Geen klitten meer. Vader blies in haar nek. ‘Nu mag je kijken.’
Ze schoof de kruk naar de spiegel boven de schoorsteenmantel en klom erop. Ze was nu net zo groot als vader. Samen keken ze in de spiegel. Boven het korenbloemblauw van de nieuwe jurk was haar gezicht omlijst door een donkere helm, kaarsrecht boven haar ogen, haar oren en – ze draaide haar hoofd – ook in haar nek.
‘Net als de kaketoe,’ zei ze tevreden. ‘Mag ik ook groene verf op mijn lippen?’ Ze trappelde van voorpret. ‘Mag dat?’
‘De kaketoe?’
‘De mevrouw die vaak komt, je weet wel, met die paarse wangen.’
‘Je bedoelt Nelly, Nelly van Doesburg? Haar vader schoot in de lach. ‘Ja, daar heb je nu wel iets van weg. Net als van Charley Toorop, die heeft ook zulk haar.’ Hij drukte haar tegen zich aan.
‘Sta eens stil, woelwater.’
Ze sloeg haar armen om zijn nek. ‘Hoef ik nu geen strik meer in? Dat ding zakt altijd af. ’
‘Ja, die strik doen we weg. Zo is het veel mooier.’
‘Wat doen jullie?’ vroeg moeder die met de baby op haar arm en Egbert aan haar rokken, de kamer binnenkwam. ‘O nee… je mooie haar! En wat is dat voor jurk?’
Ze keek verschrikt op. Vond moeder het niet mooi?
‘Moet ze zó naar school?’
‘Ja zeker,’ zei vader. Hij tilde haar van de kruk. ‘Dan is ze het modernste meisje van de klas.’
‘Ja! De mo… mod… deste.’
‘Modern, de modernste. Een meisje van nu.’
‘Een meisje? Ze lijkt net een jongen.’
‘Kom, Vrouwgien…’ Vader klopte moeder op de rug. ‘We leven in nieuwe tijden. Het is.’

Gek kind
‘En?’ vroeg vader de volgende dag. ‘Wat zeiden ze op school?’
Ze aarzelde. Ankie was van haar weggeschoven en smiespelde met Sientje in de bank achter hen. ‘Gek kind’ had ze opgevangen.
Lize had haar een duw gegeven bij het touwtje springen. Expres.
‘Nou?’ drong vader aan.
‘Het zijn stomme grieten, ze zien niet dat dit mooi is.’ Ze streek over de jurk.
Haar vader tilde haar op en zwierde haar rond tot ze duizelig was en omviel van het lachen.
Ze mocht later naar bed dan de kleintjes. Als moeder Egbert en Tutti instopte, bracht zij de bordjes en de kopjes naar de keuken zodat er plaats kwam voor vaders spullen. En dan zaten ze met zijn drieën aan tafel, onder de suizende gaslamp. Moeder met het voorleesboek,
vader met papier en verf, zijzelf op haar knieën op de stoel naast hem om te zien wat hij maakte. Ze keek hoe hij juwelen tekende die hij inkleurde met waterverf en met een speciaal potlood liet schitteren als sterren of hoe hij een papiertje knipte en uitvouwde tot een stoeltje.
Als moeder voorlas over Pallieter die ‘witte maagdekes en rode en purpele bisschoppekes’ zag of ‘een half dozijntje koekebakjes’ at, grinnikte hij.
Soms mocht ze hem helpen: een strookje papier vasthouden waar hij lijm op smeerde of zijn penselen uitspoelen in de gootsteen.
Dan roerde ze in de kleurige stroompjes water tot ze wegkolkten door de afvoer. Als ze niet meer kon helpen, ging ze zelf ook tekenen, op een randje van de krant of de achterkant van een envelop. Ze wilde net zo’n tovenaar worden als vader.
In de werkplaats, waar het zo lekker naar hout rook, kon vader ook toveren. Op een dag maakte hij een leunstoel, niet met gedraaide poten en ronde knoppen maar een stoel van rechte planken en balkjes.
‘Weet je, Beppie,’ zei hij. ‘Het is veel werk om een gewone leunstoel te maken. We moeten het hout zagen, schaven, buigen en de krullen en versieringen uitsteken. Dat kost allemaal tijd en daarom moet er veel geld betaald worden voor zo’n stoel. Als je een stoel maakt van rechte planken en latten, zonder versieringen, is hij sneller klaar. Dan maken we tien stoelen in een week in plaats van een. Dan worden ze goedkoper en dan kunnen ook arme mensen
zo’n stoel kopen.’
Ze vond het goed bedacht en de stoel was grappig. Je kon er aan alle kanten doorheen kijken.
Vader liet er een foto van maken. Hij zette de stoel voor de werkplaats op straat en toen de fotograaf kwam, ging hij in de stoel zitten, Gerard en de andere twee knechten erachter. De buurt stond er schaterend omheen, een paar mensen tikten op hun voorhoofd.
Het was net als op school met haar jurk. Niemand zag hoe mooi de stoel was en hoe knap dat vader iets had gemaakt wat nog nooit iemand had gezien. Welke vader kon dat?
Op school tekende ze een poppetje met rechthoekige ogen en mond, precies zoals ze in een tijdschrift van vader had gezien. De haren tekende ze als vakjes, drie naast elkaar.
‘Wat doe jij nou?’ De juffrouw stond naast haar bank.
‘Ik teken een poppetje.’
‘Wat ben je toch een raar kind, Beppie Rietveld. Heb je ooit weleens iemand met vierkante ogen gezien?’
‘Ze zijn niet vierkant, ze zijn…’
‘Onzin, dit lijkt nergens op.’
‘Ik vind het mooi.’
De juffrouw pakte het papier, maar Beppie hield het vast.
‘Wat krijgen we nou? Weet jij het beter?’ De juffrouw trok het
papier los en draaide het om. ‘Begin maar opnieuw. Ik had gezegd
dat jullie een huisje moesten tekenen.’
Ze vertelde het ’s avonds aan vader, toen moeder in de keuken met de pannen rammelde.
‘Jouw juffrouw moet eens naar het werk van Bart van der Leck kijken,’ zei vader. ‘Dat is een kunstenaar die ook met vakjes tekent.
Dat is knap want met een paar lijntjes laat hij een mens zien. En hij gebruikt maar drie kleuren, dat is ook bijzonder.’ Hij pakte een paar krijtjes. ‘Je hebt drie kleuren: rood, blauw en geel. Alle andere kleuren bestaan uit mengsels daarvan. Kleur maar een stukje blauw
en ga er dan overheen met geel. Wat krijg je dan?’
‘Groen!’ ontdekte ze.
‘En rood en blauw?’
‘Paars.’
‘Precies. Met die drie kleuren kun je alles maken. Het zijn de hoofdkleuren.’
Ze knoopte het in haar oren. Met drie kleuren kon je alles maken wat je wilde.

Vleermuis
Op zondag ging ze met moeder naar de kerk aan de Burgemeester Reigerstraat waar ze tuurde naar het witte orgel met de gouden strepen en het blauwe glas in de ronde ramen. Als de zon erdoorheen scheen, werd het zo mooi dat ze er blij van werd.
Onder het orgel was een hokje met een trapje, de kansel, zei moeder. Daar stond de dominee te schreeuwen. Hij spreidde zijn armen tot hij als een vleermuis leek op te vliegen en hij zei zo vaak ‘verdoemd’ dat ze opkeek naar moeder, want als vader of een knecht dat mompelde, kregen ze een standje.
Het zingen in de kerk duurde lang. Ze kreeg overal kriebel, tot ze ontdekte dat de stemmen en de klanken van het orgel iets te maken hadden met de zwarte nootjes tussen de strepen in het psalmboek.
Als je goed luisterde, kon je zien welk nootje bij welk geluid hoorde en waar je even moest wachten. Voorzichtig zong ze mee.

Spinazie
Vader ging niet mee naar de kerk. Hij praatte liever met oom Wim over Spinazie en Niets die dingen zeiden over de hemel en de aarde. Ze snapte er niets van maar voor vader was het belangrijk, dat hoorde ze wel. Hij ging steeds sneller praten. Moeder zei dat hij beter naar de Heere God kon luisteren, waarop vader zei: ‘Het gaat om wat je zélf vindt, Vrouwgien. Niet om wat de Heere God zegt.’ Moeder zuchtte diep.
Dat deed ze ook toen vader het Perzische tafelkleed wegdeed en toen hij, samen met Gerard, het harmonium onder handen nam.
Ze zaagden de bovenkast met de gedraaide pilaartjes eraf, haalden de koperen kaarsenhouders weg en ook de richels en krullen die moeder altijd neuriënd afstofte.
Gerard schilderde de vierkante kast die overbleef geel en zwart en toen hij ook het bloemetjesbehang wit verfde, was het net alsof ze een nieuwe kamer hadden, helemaal licht en schoon.
Als vader bezoek kreeg, verstopte ze zich achter de stoel van moeder, die bij de kachel in de bijbel las. De kleintjes waren dan al naar bed. Ze hield zich altijd heel stil, zodat iedereen dacht dat zij ook naar bed was. Door een kiertje gluurde ze naar de mensen aan tafel.
Ze praatten en lachten en rookten met gele vingers hun sigaretten tot het laatste puntje op.
Meneer Van der Leck, van die leuke poppetjes, zat naast de kaketoe die groene of paarse lippen had en een pet droeg waarmee ze meer op een straatjongen leek dan op een mevrouw. Er was ook een man met een glas voor zijn oog en iemand die kon praten met een sigaret op zijn lip. Hij viel er nooit af. Charley Toorop was er ook vaak bij, ze was de moeder van Eddy en John verderop uit de straat. Ze had net zo’n stem als de bovenmeester. Je hoorde haar
boven iedereen uit.
Op een keer deden ze allemaal heel gek. Ze blaften als een hond, kraaiden als een haan en de man van de kaketoe riep ‘Dada!’ en zette een bloempot op zijn hoofd.
Moeder sloeg de bijbel dicht en stond zo snel op dat haar stoel achteruitschoof en zij ontdekt werd. Ze moest meteen naar bed.
Teleurgesteld sjokte ze de trap op.
Het lawaai van beneden drong door de vloer. Ze zongen nu en speelden op het harmonium, maar niet zoals moeder altijd deed.
Dit leek meer op een kat die over de toetsen rende. Iedereen lachte. Moeder kwam boven om haar in te stoppen en hoorde het ook. Ze vertrok haar mond alsof ze pijn had. ‘Vroeger zong ik psalmen met je vader,’ zei ze.
Als vader in het Wilhelminapark ging schilderen mocht ze mee.
Moeder bleef dan thuis met de kleintjes en het nieuwe broertje.
Samen liepen ze de lange Adriaen van Ostadelaan uit, zij mocht het kistje met de tubes en kwasten dragen. Bij het oversteken greep vader met zijn grote, warme hand de hare. De zon scheen en in het park rook het naar gras en bloemen.
Vader zette zijn ezel bij de vijver of op het grasveld bij de rode beuk. Hij wees haar op de val van het licht en hoe je door je wimpers het verschil tussen licht en donker kon zien. Hij draaide zijn tubes open en dicht en mengde de verf om een boom of een ‘doorkijkje’
te schilderen. Ze keek ademloos toe. Ondertussen vertelde hij hoe alles heette – palet, mes, penseel – en noemde de namen van de verfkleuren en waar ze vandaan kwamen. ‘Sienna komt van stenen uit Italië, als ze die in de oven stoppen en verpulveren, noem je het gebrande sienna, dat is deze kleur.’

Ze onthield alles wat hij zei. Op de terugweg zong ze de namen van de kleuren: ‘Omber, oker, sienna, scharlaken, karmijn.’ Je kon bijna huppelen op de maat.

Yoga Magazine

Op 10 april is Tineke Hendriks aan van de gasten bij Bazarow.LIVE en komt ze vertellen over haar boek Waar kleur is, is leven. Kijk hier voor meer informatie.

Boeken van deze Auteur: