"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Dame van de avond en het berouw van Benaro

Dinsdag, 2 mei, 2023

Geschreven door: Diana Lebacs
Artikel door: Michiel van Kempen

Diana Lebacs’ laatste roman: de doem van het vergeetplankje

[Recensie] Haar laatste roman heeft Diana Lebacs alleen nog in pdf-gezien, de gedrukte versie was nog niet in Curaçao gearriveerd toen zij op 11 juli 2022 overleed. Er was haast mee gemaakt door uitgeverij In de Knipscheer, maar Shon Lamuèrtè was de uitgever toch te snel af. Zo’n laatste boek, in wezen dus postuum verschenen, brengt altijd een vorm van melancholie met zich mee: het is de laatste literaire gooi van een auteur geweest, je herkent bepaalde eigenaardigheden, de auteur was op de top van zijn of haar kunnen, of wat soms ook gebeurt: had het beste al achter de rug. Hoe staat het met Diana Lebacs’ laatste tekst?

De titel van het boek is tweeledig: Dame van de avond en het berouw van Benaro. Die mooie titel roept de vraag op of de schrijfster misschien nog twijfelde of zij alleen het eerste of het tweede deel van de titel op de kaft zou zetten. Hoe dan ook, de roman opent met het karakter dat het eerste deel van de titel personifieert: Osaira, een volbloed Curaçaose, die zich daags na haar verjaardag de vraag stelt of zij haar leven niet een wending moet geven. Zij denkt aan een avondopleiding Human Resource. Maar wie moet voor de kosten opdraaien? Ze twijfelt: Gerald of Mario? Gerald heeft ze net laten opdraaien voor een shop’till you drop-week in Miami, bij Mario heeft ze een jaar eerder vierduizend euro weten los te peuteren als aanbetaling op haar auto. Een sterke opening van de roman, die Osaira direct neerzet als een tamelijk lichtzinnig en opportunistisch wezen, dat zich ook bewust is van de waarde van haar eigen charmes: het welbekende ‘erotische kapitaal’. Daarmee geeft Lebacs dus in verhaalvorm handen en voeten aan wat in de wetenschappelijke studie Yu’i mama van Eva Abraham-van der Mark uit 1973 de matrifocale samenleving is genoemd.

Dama di anochi
Dat erotische kapitaal rendeert vooral als de avond valt, net zoals de Dama di anochi, de cactussoort die haar witte bloem ’s nachts opent en bij zonsopkomst laat vallen. Hoewel dat een van de allerbekendste planten op het eiland is, legt Lebacs het nog eens behulpzaam uit op pagina 58-59. Daarin laat zich een trekje zien dat je veel tegenkomt in postkoloniale literatuur die is geschreven in talen van de voormalige koloniale metropolen: er wordt geregeld verwezen naar zaken die bekend zijn voor de landsmensen (bij Lebacs: woorden en stukken dialoog in het Papiamentu die voor de yu di Kòrsou geen geheimen hebben en dus vaak zonder vertaling), van de andere kant komen zaken voorbij met een uitleg die voor de landsmensen volstrekt overbodig is: “Zijn makker was omgekomen bij een vechtpartij met een andere choller, de gangbare naam op het eiland voor een verslaafde.” (p. 112).

Het karakter waarnaar het tweede deel van de titel verwijst is Benaro (die, let op, op pagina 147 Bernaro genoemd wordt, wat wel een tikfout zal zijn, al komt die variant dan wel weer het dichtst bij de naam die zijn moeder voor hem in gedachten had gehad: Bernardo – bij de aangifte bij het bevolkingsregister had de vader een biertje te veel op gehad). Deze Benaro is een licht sullige ambtenaar die al dertig jaar bij de overheid werkt en die in een sleurhuwelijk zit dat vooral getekend wordt in het feit dat Benaro zich altijd eerst moet douchen voor hij in de echtelijke kamer wordt toegelaten. Weinig verwonderlijk dus dat hij vanaf het eerste moment een oogje heeft op de flirterige en welgevormde Osaira die zich op zijn ministerie aandient voor een cursus. Vooralsnog blijft hun onderlinge verhouding echter keurig binnen de kaders van de burgerman van middelbare leeftijd die Benaro is. Het is pas halverwege de roman dat Osaira een stevig initiatief neemt:

Foodlog

“Ze reden voorbij de genoemde baaien en de weg werd donkerder. Op een gegeven moment schrok hij. Geen moment was hij bedacht geweest op wat hij te zien kreeg. Osaira had haar jurk omhoog geschoven, haar slipje uit gedaan en was zichzelf aan het bevredigen.
‘Rij rustig door,’ beval ze wellustig en ze voerde haar tempo op gepaard met bijbehorende geluiden.” (p. 79)

Benaro is overrompeld, maar mag ook meedoen: ze pakt zijn hand en hij mag haar tot een extase brengen. Maar zij behoudt wel de regie. 

“‘O, wat heerlijk!’ zuchtte ze, ze kneep haar slipje tot een prop en wilde dat in het dashboard van de auto stoppen.” (p. 79)

Dit is een fragment dat onmiddellijk de scène oproept die Boeli van Leeuwen beschrijft in zijn roman Het teken van Jona (1988) waarin een hoertje zich voor de auto van de ik-figuur gooit:

“Ze rukte het portier open en kroop naast me, een soort Caribische Pietje Bell, want er straalde iets lenigs en jongensachtigs van haar af. ‘Papito,’ zei ze, ‘ik moet niet gezien worden in deze dure straat, dus kwiek naar omlaag,’ waarna ze zich behendig naar beneden liet glijden. Ze deed, onder veel gesteun, de enorme tennisschoenen uit en wierp ze op de achterbank. Tot mijn stomme verbazing ging daarna een gespierde kuit recht omhoog en haakte ze de grote teen van haar linkervoet achter de achteruitkijkspiegel. Het andere been stak ze uit het raampje! ‘Ah, Papito,’ zei ze, ‘de spiderwoman is weer in action.’ ” (p. 35-36)

De lezer zal natuurlijk direct zien dat er een stilistisch kwaliteitsverschil in dit proza zit. Bij Diana Lebacs zien we moeizame wendingen als ‘de genoemde baaien’ en ‘gepaard met bijbehorende geluiden’ en de dialoog loopt niet over van originaliteit. Bij Boeli van Leeuwen sprankelt de dialoog en hij kruidt zijn beschrijving met allerlei geestige details zoals de benaming Pietje Bell, de enorme tennisschoenen die de vrouw aan heeft en de ‘gespierde kuit’ die omhoog wordt gestoken.

Realisme
Diana Lebacs weet wel mooi neer te zetten hoe wankel de relatie tussen Osaira en Benaro is. De jonge vrouw ontwijkt systematisch alle vragen van de vijftiger en zij gaat ook totaal voorbij aan zijn huwelijkse staat door erop aan te dringen dat ze samen een huis zullen betrekken. Hij weet dat er bij haar andere belangen spelen, hij prikt gemakkelijk door haar verzinsels en leugentjes heen, maar hij geniet van haar aanwezigheid zolang die duurt, ondanks het feit dat een gevoel van verontrusting hem nooit verlaat:

“De Mirador was verlaten, en dus vrij van pottenkijkers. Osaira liet er geen gras over groeien. Eer Benaro het wist was ze op zijn schoot geklommen. Ze zaten klem tussen de stoel en het stuur maar dat wond haar des te meer op. Benaro glimlachte en liet zich bewerken al was het alleen maar omdat hij het niet kon uitstaan dat ze anders met die andere gai mee was gegaan. Waarschijnlijk ook naar de Mirador.” (p. 117)

Dat de basis van hun verhouding uiteindelijk te wankel zal blijven om iets blijvends op te leveren, ligt in de lijn der verwachting.

Genetische manipulatie
Het realistische pseudo-liefdesverhaal is één lijn in het boek; een tweede lijn is politiek. Diana Lebacs is niet zuinig met kritiek op haar geboorte-eiland. Curaçao wordt afgeschilderd als een eiland vol bozigheid en negativiteit, een land dat onmachtig is om zich aan zijn verleden te ontworstelen, dat klem zit in vastgeroeste mores en verhoudingen. Vooral de politiek moet het ontgelden Verpersoonlijking van alles wat daar fout gaat is de baas van Benaro, Xerxio (die, let op, overigens opeens op pagina 15, 73 en 111 weer Sergio heet). Het diensthoofd Xerxio vertegenwoordigt de oude machtspolitiek, hij is de man die elke minister-president in een houdgreep heeft, die de opmars van jong talent blokkeert en met nepotisme (zijn broer gaat over de waterleidingen) zelfs de gezondheid van het eiland op het spel zet. Degene die op het ministerie precies weet wat er allemaal speelt is de oudgediende, zachtmoedige Minesotis (die, let op, overigens op pagina 98 Maritza heet). Van Xerxio (Sergio) noch van Minesotis (Maritza) krijgen we veel te horen, hun karakters zijn zo plat als die van de duizenden cruisetoeristen die dagelijks over Curaçao worden uitgestort. 

Wat er met de politieke lijn gebeurt is eerder science-fiction dan realisme. Benaro wordt door zijn baas naar het eiland Turtuga gestuurd (een gefictionaliseerd Caraïbisch eiland dat goeddeels gemodelleerd lijkt naar Tobago). Daar is een medicus in staat gebleken om via genetische manipulatie mensen in ‘positieve’ zin te veranderen; of hij ook al in staat is hele mensen te klonen blijft in het midden. Nu heeft de minister-president van Curaçao last van een burn-out en op instigatie van Xerxio (a.k.a. Sergio) verdwijnt hij voor een tijd naar Turtuga, terwijl een Dubbelganger van dat eiland zijn plaats op Curaçao inneemt. Diana Lebacs lijkt met die persoonsverwisseling te willen zeggen: wat maakt het uit wie er aan het hoofd van de regering staat, het is allemaal lood om ijzer. Maar de Dubbelganger heeft op Turtuga al een experimentele hormoonkuur ondergaan waarmee al zijn van nature aanwezige negatieve en agressieve driften uitgeschakeld zijn. Die Dubbelganger blijkt het uitstekend te doen op het eiland, opeens worden alle doodse ministeries voorzien van groene planten, hij krijgt de bevolking op zijn hand, hij weet zelfs wegpiraten te kalmeren (!) en allerlei verborgen gebleven gesjoemel wordt naar boven gebracht. Dat bevalt de manipulator Xerxio totaal niet en die commandeert Benaro om een liefdadigheidsfonds op te zetten om het volk weer gunstig voor hem te stemmen. Hoe het daarmee afloopt blijft een raadsel. De Dubbelganger bemoeit zich met een aantal mannen die het dominospel spelen, in het onsamenhangendste van alle hoofdstukken, nr. 22, dat vooral waardevol is om te laten zien hoe onnavolgbaar goed Frank Martinus Arion was met zijn dominoverhaal Dubbelspel. Er duikt in datzelfde hoofdstuk 22 nog een figuur met de grappige naam Yubi Puntbroodje op (die, let op, overigens opeens twee pagina’s verderop Yubi Puntjesbrood heet). De minister-president wil niet meer terugkeren van Turtuga.

Satire of allegorie
Je vraagt je af of Diana Lebacs met dit Dubbelgangersverhaal nu een satire heeft willen schrijven van het eilandsgebeuren, of een allegorie van wat het eiland nodig heeft om uit de blubber te komen. En vervolgens is dan de vraag hoe het realistische liefdesverhaal van Osaira en Benaro (beiden benoemd in de titel van de roman), zich verhoudt tot het totaal onwerkelijke Dubbelgangersverhaal (dat op geen enkele manier in de titel doorklinkt). Daar zit natuurlijk een serieus vertelprobleem: het sociaal-realisme verdraagt het groteske van het verhaal van de gekloonde regeringsleider niet. Natuurlijk is het totaal ongerijmd dat geen enkele Curaçaoënaar de verwisseling van minister-president en Dubbelganger niet binnen vijf minuten door heeft: de laatste spreekt geen woord Papiamentu! Maar dan beoordeel je een science-fictionverhaal met de realistische maatstaf waarmee je de rest van het verhaal leest. Het kan niet en toch kan het ook niet anders. Extra probleem is dan nog dat Diana Lebacs ook in dat realistische liefdesverhaal geen maat weet te houden en karikaturale elementen inbouwt. Als de choller Pempi binnenrent op de afdeling waar Benaro werkt wordt hij achternagezeten door Minesotis (ook bekend als Maritza) met een spuitbus tegen onaangename geurtjes! Als Benaro zijn kinderen op bezoek krijgt bezoekt hij met hen in een paar weken tijd ‘tientallen attracties’, die ook nog worden opgesomd, alsof het Curaçaos toeristenbureau meebetaalt aan de uitgave van dit boek. En als Osaira’s moeder haar verjaardag viert, staat er op haar erf niet één kaha di òrgel (draaiorgel) maar liefst vier stuks, die ook nog eens keer allemaal tegelijkertijd dezelfde wals inzetten!

Springende domper
Het is dus een collectie ongerijmdheden, maar dat zie je wel vaker in literatuur, maar dan maken de vorm en stijl meestal veel goed. Helaas gaat daar veel mis in Dame van de avond en het berouw van Benaro. Ik zeg niet: alles, want er zitten in de roman ook raak neergezette alinea’s. Maar beschrijvingen zijn vaak krakkemikkig, hele zinnen ontsporen en het tijdsverloop wordt vaak foutief aangegeven. En wat te denken van deze beeldspraak: ‘Spijtig genoeg lag daarbij de domper van alledag als een hyena op de loer, klaar om zijn slachtoffer te bespringen en het geluk van hem af te pakken.’ (p. 147) 

Het zou me niet verbazen als een hele hoop lezers daar volledig lak aan hebben en mij zien als een fijnslijper en betweter. Ik vrees zelfs dat er lezers zijn die het boek zullen verdedigen door erop te wijzen dat het een echt Curaçaos verhaal is, met veel Curaçaose details en eigenaardigheden en dat de inhoud veel belangrijker is dan de vorm, sterker nog: dat achter een verzorgde vorm van een literaire tekst een westers concept van artisticiteit schuilgaat, dat ten onrechte claimt universeel waardevol te zijn. Ik kan daar slechts dit op antwoorden: als Derek Walcott van het piepkleine Saint-Lucia er zo over gedacht zou hebben, zou hij dan ook maar één promille kans hebben gemaakt ooit de Nobelprijs te winnen? Of om dichter bij huis te blijven: als we het niet over de vorm mogen hebben, kunnen we dan niet evengoed een ministeriële nota over openbare dronkenschap lezen als de roman De morgen loeit weer aan van Tip Marugg? Of kunnen we niet liever een rapport over vreemdelingendetentie lezen in plaats van de roman Van zo ver gekomen van Bernadette Heiligers? Ik wil maar zeggen: als de vorm van een kunstwerk er niet toe doet, maakt het ook niet meer uit of een doek van Picasso, Van Gogh of Vermeer al dan niet met soep wordt besmeurd. 

Ik weet niet wat er mis is gegaan met het laatste boek van Diana Lebacs. Haastwerk in het aangezicht van de dood? Een gemankeerde redactie omdat het om een spoedklus ging? Postume boeken, ik zei het al, kunnen hun charme ontlenen aan de resonantie die de levende auteur nog nalaat op het moment dat hij of zij er niet meer is. Maar er zijn ook boeken die ver wegblijven van het minimumniveau dat een auteur zèlf met het eigen oeuvre heeft aangegeven. Amor ontdekt Aruba van Albert Helman, verschenen in 1999 drie jaar na zijn overlijden, was zo’n tenenkrommend boekje waarvoor de grote schrijver behoed had moeten worden. Wat kennelijk aan de vergetelheid ontrukt moest worden ontrukt, kwam terecht op het plankje ‘Gauw vergeten’. Ik vind het ongelooflijk jammer dat ook Dame van de avond en het berouw van Benaro van Diana Lebacs op hetzelfde vergeetplankje terecht dreigt te komen.

Voor het eerst verschenen in Kristòf, revista sosialkultural/Sociaalcultureel tijdschrift, jrg. 24 (2023), nr. 1, pp. 17-22.