"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De Indische doofpot

Woensdag, 12 juli, 2023

Geschreven door: Swirc Maurice
Artikel door: Jos Palm

Bewust verbloemd

[Recensie] Het is een bijna niet kapot te krijgen zelfbeeld: wij Nederlanders waren humane kolonialen. Natuurlijk gingen onze mannen buitengaats weleens over de schreef, maar het geweld was altijd gepast en uitgelokt. Toen Van Heutsz in Atjeh duizenden vrouwen en kinderen liet vermoorden, werd hij de pacificator genoemd die met een minimum aan wreedheden een maximum aan resultaat behaalde. De beperkte parlementaire kritiek op het bloedbad werd in 1908 vakkundig gesmoord door de verantwoordelijke minister.

En als onze jongens zich al hadden misdragen tijdens onze eigen koloniale oorlog tussen 1945 en 1949, dan was dat incidenteel en kwam het door de tegenstanders, die oneerlijk oorlog voerden. ‘Tegenterreur’ heette het in het vergoelijkende jargon.

Mitsen en maren
Het is een manier van kijken en geloven waaraan ook de geschiedschrijving zich maar moeizaam ontworstelt. Uiteraard wordt wetenschappelijk bevestigd dat Nederland in Indonesië aan de verkeerde kant van de geschiedenis stond. Maar dikwijls blijven er mitsen en maren, zoals in de van overheidswege gefinancierde studie uit 2022 die een eind moest maken aan alle discussie. De rapporteurs, van gerenommeerde wetenschappelijke instituten, spreken van ‘structureel geweld’, maar weigeren te erkennen dat er sprake was van oorlogsmisdaden.

Niet toevallig werd het monumentale onderzoek voorafgegaan door de studie De brandende kampongs van Generaal Spoor (2016) van de Nederlands-Zwitserse historicus Rémy Limpach. Die liet geen spaan heel van het incidentele-geweldsverhaal. De oorlogsmisdaden waren geen uitzonderingen, maar gebeurden op instigatie van de legertop met op z’n minst medeweten van de hoogste bestuurlijke top in Ons Indië en Nederland, zo luidde zijn conclusie.

Foodlog

Limpachs boek dwong, net als de studie over de georkestreerde oorlogsmisdrijven op Bali van Anne Lot Hoek uit 2021, tot wetenschappelijke en maatschappelijke heroriëntatie op een onwelgevallige koloniale werkelijkheid. Want het zijn dit soort boeken – van eenlingen die niet belemmerd worden door de paradigmatische herhaling die de wetenschap nou eenmaal eigen is – die de kennis in beweging brengen.

Schrijftafelverhullers
Ook de nu voor de Brusseprijs genomineerde studie De Indische doofpot [Inmiddels won dit boek de Brusseprijs/redactie Bazarow] is het werk van zo’n lone wolf die zich niet gestoord weet door wat in de kudde gebruikelijk is. Maurice Swirc heeft niet de oorlogsmisdaden zelf, maar de geïnstitutionaliseerde verbloeming ervan op het hoogste bestuurlijke niveau onderzocht. Hij wil weten hoe het mogelijk is dat de Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië nooit vervolgd zijn en waarom daarvoor nooit politieke verantwoording is afgelegd. Swirc gaat zogezegd op zoek naar de schrijftafelverhullers en stelt als het ware en passant de vraag of de term schrijftafelmoordenaars wellicht op hen van toepassing is.

Vanzelfsprekend beschrijft hij in zijn boek eerst de oorlogsmisdrijven, om vervolgens langdurig stil te staan bij het proces van zorgvuldige verdoezeling van overheidswege. Hij benoemt misdrijven als de Bondowoso-affaire in 1947, waarbij 46 gevangenen in afgesloten goederenwagons door de hitte bezwijken (door de regering gebagatelliseerd als ongeluk), en de massamoord op bevel in Rawagede in 1947 (de verantwoordelijken doen niets met de harde conclusies van het VN-rapport uit 1948 dat er sprake was van ‘de meest grove vorm van geweld’). Cruciaal in het verhaal van Swirc is de zogeheten affaire-Zuid-Celebes, oftewel de moordmachinerie van kapitein Westerling die – met acties van militante navolgers meegerekend – in 1946 vermoedelijk tussen de 3500 en 6500 veelal onschuldige slachtoffers maakte.

Affaire-Zuid-Celebes
Als ergens de reflex van bestuurlijk maskeren, tijdrekken en doorgaan alsof er niets gebeurd is zichtbaar was, dan was het wel bij dit dossier. Linkse Kamerleden stelden vragen over de affaire-Zuid-Celebes; in linkse kranten verschenen soldatenbrieven over de misdaden, zodat de regering niet anders kon dan onderzoek laten doen. Al in 1949 gingen er twee onderzoekers naar Indonesië, die in 1954 een rapport publiceerden dat de misdaden onverbloemd benoemde. In een nota – geschreven op verzoek van de regering – vergeleek de jurist en hoge ambtenaar Guus Belinfante het Nederlandse optreden ter plekke met dat van de Duitse bezetters. Al hielden die bij hun standrechtelijke executies tenminste nog de schijn op van rechtsstatelijkheid, schrijft hij.

Zowel de nota als het advies verdwenen in een la. In de ministerraad legde Drees uit dat vervolging moest worden voorkomen omdat dat ‘de gruwelen maar zou oprakelen’ – en uiteraard ook omdat er dan weleens naar politieke verantwoordelijkheid zou kunnen worden gevraagd.

Swirc behandelt ook de politiek-bestuurlijke reactie op de onthullingen van oorlogsmisdaden door Indië-veteraan Joop Hueting in 1969. Daarop volgde de door de regering geïnitieerde Excessennota, die de misdrijven wegschreef als klein ongeval. Volgens minister-president De Jong had 99,9 procent van onze jongens zich ‘correct gedragen’.

Het blijkt dat achter de schermen steeds hetzelfde toneelstuk wordt opgevoerd. Tot aan de massamoord in Rawagede toe is telkens de reactie: erger moet worden voorkomen. En erger betekent dat ’s lands bestuur ter verantwoording wordt geroepen. Swirc gaat niet zover Drees of andere betrokken bestuurders schreibtischmörder te noemen, maar uit zijn boek is maar één conclusie te trekken: onze hoogste bestuurders wasten hun handen in onschuld. Het was de reflex een koloniale natie met een te hoog ethisch zelfgevoel waardig. De auteur verdient een plaats in de hal van klokkenluiders.

Eerder verschenen in De Groene Amsterdammer